Vragen van lezers

Af en toe krijg ik van een lezer van het boek vragen die inderdaad om extra verheldering vragen en waarvan ik vermoed dat ze ook verhelderend kunnen zijn voor andere lezers. Als ze dat goed vinden zet ik ze hier neer.

De vragen van Marc Cornelisse

Vraag 1: Op blz. 114 schrijf je ‘Maar de materialisatie hoeft niet per se bij het macro-instrument te zijn. Die kan, gezien het feit dat de golf een kansverdeling is, letterlijk overal zijn.’ Maar op blz. 115 is de materialisatie dan wel precies bij de spleet waar niet gemeten wordt. Hoe rijm je dat?

Antwoord: Goede opmerking. De materialisatie van het foton moet in de spleet plaats gevonden hebben omdat de interferentie verdwijnt bij observatie van de spleten. Dat kan alleen als er nog maar één enkele kwantumgolf uit de dubbelspleet is geweest. Dat is in elk geval de gevolgtrekking achteraf van dit – talloze malen bevestigde – fenomeen, die ook helemaal in overeenstemming met de kwantummechanica is. Zelfs als we maar bij één van de twee spleten observeren. Dat verklaar je niet met hypotheses die de kwantumcollaps zien als het effect van meetinstrumenten die samengesteld zijn uit grote aantallen atomen, zoals de macro hypothese van de Kopenhaagse interpretatie, de decoherentie hypothese of de superselectie hypothese. Ik bedoelde hier dus juist die hypotheses mee te ontkrachten.
 
Vraag 2: Op blz. 150 schrijf je ‘Nog opmerkelijker is dat ook een kopie van de band gemaakt nog voordat de originele band - voor de proefpersoon was afgespeeld na het experiment - na het experiment met het origineel ook niet meer te beïnvloeden bleek.’ Werd die kopie dan gelijk aan de band na het experiment met proefpersoon?

Antwoord: Dat denk ik wel. Maar achter deze vraag zit jouw basis aanname verborgen van een van ons onafhankelijk bestaande werkelijkheid. Dat is het beeld van de werkelijkheid dat ons met de paplepel ingegeven is, het Newtoniaanse model. Wat ik denk is dat kwantumgenerator, band en kopie één verstrengelde kwantumgolf vormen die pas materialiseerde bij observeren. Er was dus geen kopie die tot het moment van observeren nog ‘verschilde’ van de originele opname. De originele opname én de kopie materialiseerden pas bij observatie en daarmee de uitslag van de kwantumgenerator. 

Dat heeft sterk te maken met het ‘weten’ van de experimentatoren dat band en kopie dezelfde informatie zouden horen te bevatten. De werkelijkheid is zoals wij verwachten dat die is. Het verbluffende is, dat de materiele dragers van die informatie – de tapes – er al die tijd al wel zijn in de ervaring van de experimentatoren ¬– ze zijn tastbaar – zodat je automatisch aanneemt dat ze al op atomair niveau al volledig materieel bestaan inclusief hun magnetische oriëntaties die die informatie bevatten. Dit experiment stelt dus vragen bij die aanname. Het is dus niet zo dat de kopie zich aanpast aan het origineel door zijn magnetische oriëntaties te wijzigen, ze materialiseren pas bij observatie door de proefpersoon in origineel en kopie, daarvoor zijn ze in een kwantumtoestand.
 
Vraag 3: Op blz. 153 schrijf je ‘Het elektron verschijnt dan willekeurig in de detector maar in elk geval alleen als die detector zich op een plek bevindt waar de interferentie constructief is.’ Ik vroeg me af wat er gemeten wordt in de overige maxima.

Antwoord: Niets natuurlijk. Elk elektron wordt individueel afgevuurd en vervolgens gemeten mits de detector zich op de juiste plek bevindt. Dus niet alle elektronen worden gemeten. Als een elektron gemeten is op een bepaalde plek zal het niet ook gemeten worden op een andere plek. Dat die andere plekken ook maxima zijn betekent alleen dat andere afgevuurde elektronen een kans hebben om in een van die maxima gemeten te worden. Wat ook gebeurt als je meerdere elektronen afvuurt.
 
Vraag 4: Op blz. 203 schrijf je ‘Het met het in de installatie bewaarde radarfoton verstrengelde idler foton ….’ Hier is toch sprake van het ontstaan van een nieuwe kwantumgolf, de superpositie van radar-kwantumgolf en die van het idler foton?

Antwoord: Ik heb niet voldoende informatie over de techniek. Maar het lijkt erop dat de radar signal en idler fotonen verstrengeld blijven totdat het radar idler foton eventueel gemeten wordt en dan iets ‘verklapt’ over het radar signal foton. Een knappe technische prestatie. 

Een verstrengelde golf van twee fotonen is trouwens niet gelijk aan de superpositie van de individuele toestandsgolven van twee individuele fotonen. In zo’n superpositie zit namelijk niet de informatie van een gezamenlijke historie van die twee fotonen want die hebben ze niet.
 
Vraag 5: Kosmisch model op blz. 259. Ik neem aan dat dat een door jou ontwikkeld model is? Waarom laat je het collectief onderbewustzijn ook niet via de individuen lopen? Zelf praat ik over de (goddelijke) universele matrix van het bewustzijn. Een bewustzijn van alle levende organismen. Hoe dit zich manifesteert, is afhankelijk van de complexiteit van het organisme. De menselijke communicatie vindt plaats in de ‘totale ervaren werkelijkheid’, maar kan mijns inziens ook op bewustzijnsniveau uitgeoefend worden. Sommigen pakken daar flarden van op, maar het is nog lang niet gecultiveerd.

Antwoord: Ik ben beslist niet de originele bedenker van dit model. Het bestaat al heel lang. Maar het is wel waar dat het bij mij opkwam na lang nagedacht te hebben over het consensus probleem. Pas daarna herkende ik het in uitspraken en publicaties van sommige wetenschappers – zoals Planck en Schrödinger – van mystici – zoals Rupert Spira – van hedendaagse onderzoekers – zoals Bernardo Kastrup en R. Craig Hogan - en in zekere Indiase spirituele leringen - zoals de Advainta Vedanta. 

Hoe het collectief onderbewustzijn in het model past, dat weet ik gewoon niet. Het onderbewustzijn is een naam voor iets dat we eigenlijk niet kennen maar veronderstellen als bron van van-alles-en-nog-wat. De inhoud van ons dagelijks bewustzijn is volstrekt onvoldoende om ons gedrag te verklaren en daarom veronderstellen we – terecht – dat er veel meer is dan wat daar te vinden valt. Ik zou liever zeggen dat het onderbewustzijn gewoon dat is, waar we gewoonlijk geen toegang tot hebben. Maar het gebeurt wel dat deze sluier tijdelijk opgeheven lijkt te worden, men spreekt dan van een mystieke ervaring waarin alles met elkaar verbonden is. Lees er ook de nabij-de-dood ervaringen eens op na. Daar wordt keer op keer gesproken over het expanderen van het bewustzijn en het besef dat alles met elkaar verbonden is.

 
Vraag 6: Op blz. 260 schrijf je ‘De stoffelijkheid valt weg uit de vergelijking.’ Welke vergelijking?

Antwoord: Dat is overdrachtelijk gesproken. Veel fysici hebben nog de hoop dat de gehele werkelijkheid te vangen zou kunnen worden in één vergelijking, de GUT (Grand Unified Theory) of TOE (Theory Of Everything). Daar valt - als wat ik beweer klopt - dan de materie uit weg als onderdeel van de vergelijking want materie bestaat niet objectief meer. Dat is enigszins vergelijkbaar met het wegvallen van de tijd uit de vergelijking die Wheeler en DeWitt opstelden toen ze de kwantummechanica en de algemene relativiteit in één vergelijking probeerden te vangen.
 
Vraag 7: Op blz. 262 begrijp ik nog niet goed waarom het kosmische geheugen niet oneindig groot hoeft te zijn.

Antwoord: Oneindigheid is een menselijk concept dat alleen in de wiskunde kan bestaan en niet in de materiële werkelijkheid. Dat was overigens ook het oorspronkelijke bezwaar tegen zwarte gaten. Maar daarover kun je oneindig discussiëren, natuurlijk.
 
Vraag 8: Op blz. 271 schrijf je ‘… en treedt er geen verstrengeling met de computer op.’ Waarom gebeurt dat niet?

Antwoord: Falsificatie van de bewustzijnshypothese kan in principe met het Zeno effect. Dat zou het geval zijn indien er geen bewuste waarnemer aan te pas hoeft te komen om het Zeno effect teweeg te brengen. De oorzaak van de kwantumcollaps is dan gewoon mechanistisch te begrijpen en er treedt geen macroscopische verstrengeling op. Dat staat in de voorafgaande paragraaf uitgelegd (hoop ik).



21 vragen van Peter de Graaf

	1 Welke aspecten van de kwantumfysica worden toegepast in o.a. de transistor, de laser, de led, de computer, het internet, kwantumcryptografie, kwantum-biologie, supergeleiding en MRI-scanners?

Zoals je uit mijn boek en mijn lessen zou kunnen afleiden ben ik eigenlijk weinig bezig met de technische toepassingen van KWF. De transistor werkt door kwantumtunneling, de laser door het genereren van één enkele coherente toestandsgolf voor alle fotonen, hoe een led werkt weet ik niet – ik verwijs daarvoor naar Wikipedia – , de computer is gebaseerd op tunnelende transistors, het internet op computers in een netwerk, kwantumcryptografie berust op verstrengeling, kwantum-biologie op kwantumeffecten als kwantumtunneling op atomair niveau, supergeleiding berust op kwantumcoherentie van elektronenparen en MRI-scanners berusten op de magnetische resonantie van de spin van atomen die inderdaad een kwantumverschijnsel is. 

Dat is een superkorte uitleg, voor meer denk ik dat ik daarvoor het beste kan verwijzen naar schrijvers die zich op de technische toepassingen van de kwantumfysica hebben geworpen. Een aardig boek dat ik kan aanraden is ‘The Quantum Age’ van Brian Clegg.

	2 In welke vorm is er een relatie tussen een EM-golf en ons bewustzijn? Het woord ‘informatie’ op zich zegt niet veel. Daar moet inhoud aan worden gegeven.

Ik neem aan dat je de toestandsgolf bedoeld. Als je aanneemt – ik doe dat - dat alles gecreëerd wordt door het bewustzijn aan de hand van informatie, is er dus een relatie. Het lijkt er in elk geval sterk op dat de toestandsgolf zich aanpast aan de informatie die het experiment kan opleveren. Lees meer daarover hier. 

Informatie is in eerste instantie data, gegevens. Zo zien veel fysici het ook. Maar het is meer dan dat, of kan dat zijn. Het wijst naar het bewustzijn want dat is bijna per definitie een informatieverwerker. Informatie krijgt namelijk pas betekenis wanneer het in het bewustzijn belandt. Informatie zegt mij iets over de wereld. Informatie kan technisch uitgedrukt worden in bits maar zo’n serie bits zegt net zomin over wat het betekent als dat een frequentie van 400 THz iets zegt over de kleurbeleving rood. Probeer de kleurbeleving van rood maar eens over te brengen aan iemand met aangeboren blindheid. Bedenk dat er geen computer is die werkelijk betekenis aan informatie koppelt.

	3 Wanneer is er sprake van verstrengeling in de microwereld? En in de macrowereld? Is uiteindelijk niet alles met alles verstrengeld? Is verstrengeling niet de werkelijkheid?

Alles dat ooit met elkaar in contact is geweest is verstrengeld. Maar doorgaans wordt de term gebruikt voor objecten waarvan we weten (informatie hebben) hoe en wanneer ze met elkaar in contact zijn geweest. Met die informatie kun je iets zeggen over hun gezamenlijke status. Als je iets over het ene object te weten komt, dan weet je meteen ook iets over het andere object. 

Het maakt voor verstrengeling niet uit hoe groot de objecten zijn. Verstrengeling van fotonen en elektronen is experimenteel aangetoond met de Bell experimenten. Volgens mij was de magnetisering op de floppy waar Helmut Schmidt (Lees Kwantumfysica, informatie en bewustzijn: Hoofdstuk 6 / 7 kritische experimenten / 2. Pk-experimenten) de output van de kwantumgenerator op vastlegde, verstrengeld met de kwantumgenerator.  Dat betekent dat, pas als de inhoud van de floppy – via de rode en groene lichtjes - bekeken was en daardoor vastgelegd, dat ook de output van de verstrengelde generator was vastgelegd.

De vraag of verstrengeling niet de werkelijkheid is, is mij niet duidelijk.

	4 Wat zegt de microwereld over de macrowereld? Kan ik uit de resultaten van de experimenten conclusies trekken over de macrowereld? Zo ja, welke? Als ik om mij heen kijk, beëindig ik dan continu een verstrengelde kwantumgolf?

Microwereld en macrowereld zijn labels die wij op de wereld plakken vanuit een schaal bepaald door ons gezichtspunt, meer niet. Dus ja, je kunt conclusies over de macrowereld trekken uit experimenten in de microwereld. De kwantumfysica geldt ook voor macro-objecten, dus die verkeren - wanneer niet geobserveerd – ook in de kwantumgolftoestand. Maar het blijkt wel dat het gemiddelde kwantumgedrag van macro-objecten al snel tendeert naar de voorspellingen van de klassieke mechanica als je ze niet op atomaire schaal maar op de schaal van hun macroscopische afmetingen bekijkt. 

Om je heen kijken (observeren) betekent altijd dat de kwantumgolf wordt gereduceerd, soms tot één enkele waarde op één plek, zoals bij een foton dat op je retina valt en daar zijn energie overbrengt. Dat foton is/was verstrengeld met het elektron dat naar een lager energieniveau sprong. Die verstrengeling beëindig je ook met je waarneming.

	5 Wat bepaalt of een foton wel of niet door een halfdoorlatende spiegel gaat?

Volgens de meeste kwantumfysica opvattingen is er niets dat dat bepaalt. Iets bepalen houdt in dat er een oorzakelijk verband is en dat is er niet. Het enige dat daar eventueel voor in aanmerking zou kunnen komen is het bewustzijn. Proefpersonen kunnen aangetoond kwantumgeneratoren beïnvloeden en veel van die kwantumgeneratoren zijn gebaseerd op fotonen die wel of niet door een halfdoorlatende spiegel gaan. 

Verborgen variabele theorieën gaan er overigens wel van uit dat er iets is dat dat bepaalt maar dat dat iets verborgen is. Maar zelfs in de multiverse-hypothese is er niets dat bepaalt of jij nu in het universum bent waarin het foton door de spiegel ging of in het andere waar dat niet gebeurde.

	6 Ik weet wat een kans is. Maar wat is een kansverdeling?

Als de kans op een bepaalde gebeurtenis niet 100% is dan zijn de kansen verdeeld. Dat is zelfs voor een dobbelsteen het geval. De kansen zijn verdeeld over de vlakken 1 t/m 6. Voor elke kant dus 16,666.. %

	7 Is het onomstotelijk bewezen dat het bewustzijn het kwantumobject manifesteert?

Beslist niet. En dan moet je ook nog eigenlijk definiëren wat manifesteren precies is. Is dat het concreet verschijnen van het materieel object of is het de vaststelling dat de kans dat het object op de geobserveerde plek was 100% was, dus dat de toestandsgolf gereduceerd was tot één enkel punt. Die twee definities zijn verschillend al is de praktijk identiek. 

Wel is experimenteel aangetoond dat er een rechtstreeks verband is tussen enerzijds de informatie die beschikbaar is en anderzijds de reductie van de toestandsgolf. De stap van informatie naar bewustzijn van de waarnemer is nooit hard te bewijzen maar is wel te verdedigen.

	8 Over Einsteins gedachte-experiment met bewegende spleet: Wat veroorzaakt de beweging van de spleet en waarom gaat het foton door de bovenste spleet als de spleet naar beneden beweegt?

Dat is de toepassing van de wet van impulsbehoud en het beschouwen van een foton als een deeltje. We behandelen hier het foton als een concreet pakketje energie (dus massa) met een snelheid. Een foton draagt een impuls – het kan een stoot uitdelen, wat is aangetoond door het comptoneffect. Als het foton naar boven beweegt ten gevolge van de ontmoeting met de spleethouder dan moet de spleethouder volgens actie = -reactie naar beneden bewegen. 

Je kunt het goed vergelijken met het gedrag van sjoelbakschijven. Als schijf A tegen de stilliggende schijf B botst en daarna naar rechts doorglijdt, dan moet schijf B naar links bewegen. Dat effect kent elke sjoelbakspeler.

	9 Een niet-lineair (dubbelbrekend) kristal (BBO) halveert de frequentie van een foton. Als de frequentie gehalveerd wordt, is het dan nog in alle gevallen een foton? Immers, pas boven een zekere frequentie hebben ze energie genoeg om de elektronen van hun atomen los te maken (en dus een foton te zijn).

Het is duidelijker om te zeggen dat het kristal de energie van een foton splitst in twee pakketjes van elk de halve energie. Dat zijn allebei nieuwe fotonen. Aangezien de energie van fotonen recht evenredig is met hun frequentie, hebben de twee nieuwe pakketjes allebei de halve frequentie van het originele foton. 

Het wel of niet kunnen losmaken van elektronen van hun atomen is afhankelijk van de energie van het foton en van de sterkte van de band die die elektronen hebben met hun atoom. Het wel of niet bestaan als foton is niet afhankelijk van de grootte van hun energiepakketje. Radiogolf-fotonen bijvoorbeeld van minder dan 100 Hz hebben zo weinig energie dat ze nooit elektronen zullen kunnen losmaken van atomen, maar het zijn nog steeds fotonen.

	10 Welke conclusies en experimenten gelden niet alleen voor fotonen, maar ook voor atomen en zelfs moleculen. Wat wordt er allemaal door de spleten gestuurd? Fotonen? Atomen. Elektronen? Moleculen?

Elk object dat beweegt – of het nu een foton is of een hele planeet – heeft een frequentie volgens De Broglie en dus een golflengte die afhangt van de massa en de snelheid. Hoe groter de massa en/of de snelheid, hoe kleiner de golflengte. Een foton heeft geen rustmassa maar aangezien het nooit in rust is, is dat een betekenisloze uitspraak. Het heeft een hoeveelheid energie die equivalent is met een zekere massa volgens E=mc2. 

Hoe groter de massa van een object hoe kleiner de De Broglie golflengte, maar hoe groter de fysieke afmetingen worden. Dat betekent dat er een grens is waarboven we geen spleetexperiment meer kunnen uitvoeren. Hoe kleiner de golflengte, hoe kleiner je namelijk de spleetafstand moet maken om nog interferentie te kunnen constateren. Dat wordt dus een probleem bij grotere massa’s met dus grotere afmetingen die daardoor niet meer in de spleet passen.

	11 Wanneer eindigt een EM-golf? Als ik het goed begrijp niet als gevolg van decoherentie of een macro-object. Dus alleen als gevolg van een meting?

Ik denk dat je de toestandsgolf bedoelt. Een gewone EM-golf, zoals een bundel licht van een zaklamp, bestaat uit enorme aantallen fotonen waarbij hun individuele toestandsgolven wel dezelfde frequentie hebben van die EM-golf maar die niet coherent zijn. Bij een laser - dat is ook een EM-golf – is er maar één enkele toestandsgolf die alle fotonen stuurt. 

De toestandsgolf van een foton eindigt als het foton zijn energie heeft overgedragen. Dat is eigenlijk al decoherentie, de golf is een samenhangend (coherent) maar immaterieel fenomeen dat abrupt eindigt (decohereert) wanneer het foton zijn energie heeft overgedragen. 

Decoherentie is echter ook de naam voor een hypothese die zegt dat de golf decohereert vanwege de moleculaire onrust van het macrovoorwerp waar de golf op valt. Een meetinstrument bijvoorbeeld. Wat een meting is, dat is het onderwerp van grote discussie. Die vraag werd pas belangrijk toen de immateriële toestandsgolf werd ontdekt. Het idee dat een macro-object decoherentie veroorzaakt is in duidelijke tegenspraak met bepaalde verschijnselen zoals de transparantie van macro-voorwerpen zoals lenzen en halfdoorlatende spiegels. Daar gaat de toestandsgolf gewoon doorheen.

	12 Wat is de relatie tussen de bron en de collaps door meting? Instantane energie-overdracht?

Dat klopt bijna (volgens mij) als je over fotonen spreekt. Tussen bron en meting bestaat er alleen een immateriële toestandsgolf – geen deeltjes dus die onderweg zijn – dus energie verdwijnt op t1 bij de bron en verschijnt op t2 bij de meting. Maar het is niet instantaan, het ‘gaat’ altijd met de lichtsnelheid c. Dus:
(afstand tussen bron en meetinstrument in vacuüm)/(t2-t1) = c.

	13 Wat zijn bewegende elektrische ladingen?

Wat is een elektrische lading? Dat weet niemand. Wat bewegen is hoef ik niet uit te leggen. De theorie (Maxwell) is dat bewegende elektrische lading – waarbij de snelheid continu verandert – EM-golven uitzenden. Later is dat in de kwantumveldtheorie vervangen door het beeld dat elektronen fotonen uitwisselen en daardoor van snelheid veranderen.

	14 Waarom springt een elektron in een atoom van een hoger naar een lager energieniveau?

Om dezelfde reden dat een bal makkelijk van de trap afrolt maar niet vanzelf weer de trap oprolt. Energieverlies kan spontaan – zonder extra hulp – plaatsvinden, maar voor energietoename geldt dat niet. 

Als de vraag het ‘springen’ betreft, dat is een mijns inziens logische constatering van Bohr geweest. Als het elektron niet ‘sprong’ maar fysiek van de ene naar de andere baan bewoog zouden de spectraallijnen van gloeiend waterstof niet zo scherp kunnen zijn omdat het elektron dan tussentijds door zijn bewegen al energie zou verliezen in de vorm van (zwakkere) fotonen.

	15 Ik begrijp niet waarom de kat in het gedachte-experiment van Schrödinger in een toestandsgolf verkeert van dood én levend zolang we niet meten (kijken). De kat is toch dood of levend?

Dat is – volgens Schrödinger – de consequentie van de Kopenhaagse interpretatie waar hij dus zijn bezwaar tegen uit met zijn gedachte-experiment. De KH-interpretatie zegt dat de meting de immateriële maar coherente kwantumgolf, die alle kansen bevat die de toestand in de doos kan hebben, doet instorten. De kat is verstrengeld met het radioactief atoom via de geigerteller, de gif flacon en de hamer. Al die zaken zijn zolang ze niet zijn gemeten (waargenomen, geobserveerd) een immateriële toestandsgolf die beide verstrengelde mogelijkheden ([atoom vervallen-kat overleden] [atoom niet vervallen-kat leeft]) bevat. De dode én levende kat is een kansgolf dus is niet materieel.

Maar het introduceren van een levend object in een fysisch experiment is mijns inziens geen geldig fysisch experiment aangezien er (nog) geen fysische definitie is van leven. Schrödinger heeft ons dus bij de neus genomen.

	16 In het boek staat: ‘De manifestatie van het kwantumobject in onze waarneming is niets meer of minder dan de vastlegging van zijn historie in een serie discrete momentopnamen. Onze waarneming loopt noodzakelijkerwijs altijd achter op de gebeurtenissen en ziet de zelfgecreëerde historie dus aan voor de actuele situatie.’ Zien wij de zelfgecreëerde historie, of alleen maar de actualiteit. Immers, we zien toch maar één moment, het laatste?

Alles wat je ervaart loopt achter bij de actualiteit, al is het doorgaans slechts een kwestie van een paar milliseconden. Wat je ervaart als actueel is dus al verleden, historie. Verder ervaren we inderdaad maar één moment in het ‘nu’ maar via onze herinnering aan de voorafgaande momenten beleven we verandering. Dat besef heeft Parmenides ertoe gebracht om te stellen dat echte verandering onmogelijk is.

	17 In het boek staat: ‘Decoherentie wil zeggen dat de grootte, de complexiteit en vooral de moleculaire onrust van het meetapparaat de verschillende termen van de oorspronkelijke golf en de totale kwantumgolf van het gehele meetinstrument - de superpositie - verloren laat gaan zodat er één onderdeel van de totale golf overblijft.’ Waarom blijft er één onderdeel over?

Aangezien we bij meting altijd maar één mogelijke positie en snelheid van het foton, elektron, etc. vinden is de constatering altijd dat er slechts één mogelijkheid van al die mogelijkheden in de kwantumgolf actueel is geworden. Waarom er maar één mogelijkheid overblijft (de reductie van de toestandsgolf noem ik dat) is een van de grootste vragen binnen de kwantumfysica die niet opgelost wordt zolang de waarnemer buiten spel blijft.

	18 Iets verder in dezelfde alinea staat: ‘Het bovenstaande betoog kan namelijk precies zo gehouden worden met decoherentie in plaats van de macrocollaps als oorzaak.’ Maar ‘het bovenstaande betoog’ gaat toch over decoherentie?

Nee. Maar ik begrijp de verwarring. Het voorafgaande gaat over de kwantumcollaps door een macro-instrument. Dat is ook decoherentie maar die term wordt ook gebruikt voor de hypothese dat de moleculaire onrust de decoherentie veroorzaakt en dat wordt dan de decoherentiehypothese genoemd. Zie ook mijn antwoord op vraag 11. Die hypothese is dus eigenlijk een iets verder uitgewerkte versie van de kwantumcollaps door het meetinstrument. In de Kopenhagen interpretatie wordt namelijk verder niet gespeculeerd over de diepere oorzaak van de kwantumcollaps door het meetinstrument. Bohr en Heisenberg constateerden gewoon dat meetinstrumenten uiteindelijk altijd door mensen bediend zullen moeten worden en dus groter zijn dan de atomaire afmetingen van atomen en moleculen. Verder gingen ze niet. Dat vond Bohr niet nodig.

	19 In het boek staat: ‘De onzekerheidsrelatie van Heisenberg blijkt een fundamentele eigenschap van de natuur.’ De onzekerheidsrelatie gaat over snelheid en plaats. Maar tijd (snelheid) en ruimte (plaats) zijn toch geen fundamentele eigenschappen van de natuur?

Dat is een diepe en terechte opmerking. Tijd en ruimte zijn subjectieve ervaringen, zie Kant. Fundamenteel is blijkbaar dat wat op een gegeven moment binnen een gegeven theorie fundamenteel wordt genoemd. Dat is uiteindelijk ook de diepere reden waarom de kwantumfysica en de algemene relativiteitstheorie niet met elkaar te verzoenen blijken.

Maar wat hier eigenlijk wordt bedoeld is dat de onzekerheid in metingen zoals die is volgens die relatie, niet afhangt van de kwaliteit van onze meetinstrumenten. Het is een beperking die besloten ligt in de manier waarop de natuur zich aan ons voordoet. In die zin dus wel fundamenteel.

	20 In het boek staat: ‘Maar nog een slag vreemder blijkt het wanneer we merken dat we maar bij één van de twee spleten - het maakt niet uit welke - hoeven te kijken om het interferentiepatroon volledig te laten verdwijnen zoals in figuur 34c. Het lijkt erop dat, wanneer we uit onze meting de conclusie kunnen trekken dat het deeltje door de niet geobserveerde spleet gegaan moet zijn, het interferentiepatroon ook verdwijnt.’ Moeilijk te begrijpen alinea. Kijken en meten. Is dat niet hetzelfde?

Kijken met de ogen is een vorm van meten. Vaak gebruik ik de term kijken voor wat een meting is. De reden is dat een meting – mijns inziens – altijd uiteindelijk een observatie door een intelligente entiteit, die er betekenis aan kan hechten, impliceert. 

Lees mijn blog 'Decoherentie en informatie'. Daar ga ik dieper op ‘kijken bij de spleet’ in.

	21 In het boek staat: ‘Kortom, wat mij betreft is een geslaagd uitgestelde keus experiment een ijzersterk argument tegen elke non-lokale variabelen hypothese omdat zo'n hypothese er altijd op gebaseerd is dat het kwantumobject de hele afgelegde weg naar de detectie fysiek bestaat.’ Moet het niet zijn: ‘tegen elke verborgen variabelen hypothese’?

Zeker niet. Een non-lokale hypothese is niet hetzelfde als een verborgen variabele hypothese. Een verborgen variabele hypothese kan nog best lokaal zijn, dat wil zeggen dat sneller dan licht niet is toegestaan binnen de hypothese. Maar lokale verborgen variabelen hypotheses zijn wat mij betreft – en velen met mij – overtuigend gefalsifieerd door al die succesvolle Bell-tests.