Het Universum is in Ons

In mijn laatste boek ‘Geest en Kwantumfysica, Stoomcursus en Essays’ eindig ik het hoofdstuk met de stoomcursus met een kort maar krachtige samenvatting van de door mij opgedane inzichten. Het leek me een goed idee om die samenvatting in een bericht te zetten.

  • Natuurkundigen hebben ontdekt – nu al een eeuw geleden – dat alle objecten in het universum – materie, energie, licht – voortkomen uit het zogenaamde kwantumveld.
  • Het kwantumveld is een niet-materieel veld van vibraties en golven. Het beste kun je je dat voorstellen als het oppervlak van een eindeloze oceaan, niet alleen uitgebreid in de ruimte, maar ook in tijd.
  • De toppen van de golven van deze niet-materiële oceaan geven aan dat daar, op die plek in ruimte en tijd, de kans het grootst is dat objecten waargenomen kunnen worden.
  • Het kwantumveld is daarmee een oceanisch veld van mogelijkheid, van potentie.
  • Om die objecten te kunnen waarnemen is een waarnemer nodig. Dat hoeft niet per se een mens te zijn.
  • Een waarneming is het verschijnen van materiële objecten uit die immateriële oceaan van mogelijkheden als ervaringen in een waarnemend bewustzijn.
  • Daarmee zeggen we dus eigenlijk dat waarnemers het immateriële materieel maken. Beter gezegd, ze maken een immateriële potentie tot een bewuste materiële ervaring.
  • Waarnemers moeten daarom ook een immateriële kern hebben, dat is hoogstwaarschijnlijk hun bewustzijn omdat dat de plek is waar ervaringen plaats vinden.
  • Alle waarnemers hebben in dat geval dus bewustzijn. Niet alleen de mens is een waarnemer. Een waarnemer hoeft zelfs niet materieel te zijn. In dat geval zijn/hebben ze dus bewustzijn zonder lichaam. Met andere woorden, puur ‘geest’.
  • Materiële waarnemers bezitten dus ook een niet-materiële bewuste component. Materiële waarnemers zijn levende organismen. Daarmee hebben we ook meteen een definitie van leven.
  • De ‘geest’ in een levend waarnemend organisme is ook de waarnemer van het materiële deel van het organisme, van zijn lichaam.
  • Dat materiële deel van het organisme van een waarnemer, het lichaam, komt dus ook voort uit dat immateriële kwantumveld, als een ervaring van een materieel lichaam.
  • Een waarnemer is niet passief in zijn waarnemen van materie maar creatief. Alles wat de waarnemer al ‘weet’ en verwacht, heeft een effect op dat wat waargenomen wordt en heeft dus ook een effect op de vibraties en golven in het kwantumveld.
  • Het universum, het kosmisch kwantumveld, de immateriële bron van alles wat waargenomen kan worden, moet daarom ook op de hoogte zijn van de kennis en de verwachtingen van de waarnemer.
  • Daarom kan het universum zich niet buiten ons bevinden maar is in ons, in elk bewust wezen. Het universum bevindt zich in ons. Wij zijn het universum.
  • Dit alles is af te leiden door een nauwgezette en zo onbevooroordeeld mogelijke studie van de dubbelspleet experimenten, met name de uitgestelde keus experimenten.

Maar een studie van uitgestelde keus experimenten is niet per se nodig. Bestudering van oude wijsheid laat zien dat deze inzichten in een of andere vorm al lang bestonden. De Neo-Confucianisten van omstreeks 800 AD in het oude China wisten dit al, zelfs zonder dubbele spleet experimenten, en beschreven de rimpelingen van het ordenend principe van de Li in de TAO. Het wordt mij duidelijk dat de TAO en het kwantumveld hetzelfde zijn.

De Neo-Confucianisten erkenden dat alle patronen van het universum elkaar uiteindelijk beïnvloeden, net als meerdere rimpelingen op een meer die elkaar kruisen en nieuwe patronen creëren. Het ultieme patroon van alle patronen, realiseerden ze zich, die alle Li-rimpelingen in het universum bevatte, was de Tao.

In een andere vorm vinden we het voortdurende kwantumveld in beweging of de TAO terug in sommige bijzondere ervaringen. Lees deze poëtische beschrijving van de TAO door een Nabij De Dood (NDE) ervaarder (Jen W):

This is like a rock thrown into a pond, each ripple then becomes a wave that pushes little pebbles up onto the shore, to where a bird might find it, using it to aid their digestion, while they fly over a barren land, dropping small seeds along with that pebble in a field, growing flowers for the bees later in the summer.