De waarneming veroorzaakt de manifestatie,
de manifestatie veroorzaakt de waarneming.
Het eerste deel is kwantumfysica, het tweede deel is zo vanzelfsprekend dat we geneigd zijn om het verband niet te zien. Maar er is een rechtstreekse verbinding tussen de twee. Beiden lijken tegenstellingen en impliceren en initiëren elkaar. Het lijkt veel op het Yin-Yang-symbool voor gelijktijdige eenheid en dualiteit. Yin en Yang zijn geen echte tegenstellingen, maar complementair en vormen de realiteit, zoals observatie en manifestatie doen.
Wij zien de gebeurtenissen in de wereld als iets dat ons overkomt, maar de waarheid ligt dieper, wij zijn de auteur van ons eigen verhaal, maar we zijn zo verdiept in dat verhaal dat we ons auteurschap vergeten zijn.
De ervaring van een gedachte is het denken van die gedachte. Zie de overduidelijke parallel met het waarnemer effect.
Op het moment dat je je gedachten werkelijk in de hand hebt heb je ook je eigen verhaal in de hand. Dat is wat je zoekt te bereiken met meditatie.
Vandaar onze fascinatie met verhalen, zoals in een boek, een film, een toneelstuk. We zijn de verhalenverteller en de toehoorder tegelijk. Zelfs dromen zijn eigenlijk weer verhalen die we zelf creëren zonder dat we beseffen dat we die creëren. Op het moment dat we beseffen dat we dromen, dat we het zelf zijn die de droom creëren, dromen we lucide. Is de overgang van het sterven dan niet net zoiets? In de verhalen over het leven na de dood die tot ons komen via mediums lijkt het leven na de dood sterk op een overgang van een gewone naar een lucide droom.
The Realities of Heaven: Fifty Spirits Describe Your Future Home. by Miles Allen.
Vragen naar de zin van het bestaan is vragen naar de zin van het luisteren naar en het creëren van verhalen, zoals naar de bioscoop gaan, een toneelvoorstelling bezoeken, het luisteren naar muziek, het lezen of schrijven van een boek. Vergaren van wijsheid.
Dit is de diepere boodschap van de kwantumfysica dus.
Ik (her)las een passage in het hoofdstuk ‘Time out of Mind’ in het uitstekende boek ‘The Holographic Universe’ van Michael Talbot – oorspronkelijk gepubliceerd in 1991 en nog steeds een schitterend en prima gedocumenteerd overzicht van wetenschappelijk onderbouwde inzichten over de aard van de werkelijkheid – die mij onmiddellijk herinnerde aan mijn stelling dat we niet alleen materie creëren door waar te nemen maar ook de tijd. Lees ook mijn bericht ‘Schrödingers Stopwatch‘ op deze site. Probeer daarom te volgen wat hier gebeurt. Talbot schrijft:
"At the 1988 Annual Covention of the Parapsychological Association, Helmut Schmidt and Marilyn Schlitz announced that several experiments they had conducted that mind may be able to alter the past as well."
Wat hadden Schmidt en Schlitz onder andere gedaan om deze uitspraak te rechtvaardigen? In een experiment hadden ze door een aselect – dat is willekeurig – gecomputeriseerd proces 1000 verschillende geluidssporen samengesteld en die eveneens op 1000 audiocassettes gekopieerd. Elk geluidspoor bestond uit een achter elkaar geplaatste serie van geluidsfragmenten, elk verschillend van duur en karakter. De helft van de geluidsfragmenten lieten tonen horen die prettig waren om te horen, de andere helft daarvan waren gewoon onprettig lawaaiige ruis. Het computerselectieprogramma koos daarvoor willekeurig uit een database van 100 verschillende geluiden, 50 daarvan prettige tonen, 50 daarvan onaangename ruis.
Belangrijk: De duur van elk fragment was eveneens willekeurig gegenereerd. Het selectieproces was 100% willekeurig, dus de verwachting is min of meer een fiftyfifty verdeling aangenaam/onaangenaam, niet alleen qua aantal maar ook qua lengte van elk fragment.
De 1000 opgenomen cassettes werden per post naar vrijwillig aangemelde proefpersonen verstuurd. Deze kregen de opdracht om bij het beluisteren van de cassette te proberen om de duur van de aangename tonen langer te maken en die van de onaangename juist korter.
Als ze de cassette beluisterd hadden stelden ze Schmidt en Schlitz daarvan op de hoogte, die daarop de originele geluidsporen bekeken. Ze constateerden daarbij dat de originele geluidssporen, waarvan de proefpersonen dus naar de kopie had geluisterd, significant meer stukken met prettig dan stukken met onprettig geluid bevatten. Hun conclusie was dat de proefpersonen het verleden dus hadden veranderd. En dat bevestigt Talbot ook:
"In other words, it appeared that the subjects had psychokinetically reached back through time and had an effect on the randomized process from which their prerecorded cassettes had been made."
Talbot interpreteert dit dus – de beïnvloeding met de geest van de lengte van aselect gekozen geluidsfragmenten uit een database met 50/50 verdeelde aangename en onaangename fragmenten door proefpersonen – als een echt retrocausaal effect, een psychokinetisch terugreiken in tijd waarbij het verleden dus veranderd wordt. Ik heb echter een andere mening die veel te maken heeft met de non-lokaliteit in ruimte én tijd van kwantumverstrengeling.
Het staat niet in de beschrijving in het boek of het aselect genereren van de serie geluidsfragmenten gestuurd werd door een QRNG, maar gezien de andere experimenten van Schmidt is dat zeer waarschijnlijk. Ik ga daar nu even van uit in het volgende.
Ook macro objecten verstrengelen
Niets in de kwantumfysica gebiedt dat verstrengeleng alleen optreedt bij elementaire deeltjes. De meeste kwantumfysici accepteren de mogelijkheid van het verstrengelen van macro-objecten.
Bij het genereren van de serie raakten de QRNG en de geluidscassettes verstrengeld aangezien er nog niet waargenomen was wat er op de cassette was opgenomen. De inhoud van de cassettes – de magnetisering van de ijzerdeeltjes dus – was dus nog steeds een niet ineengestorte kwantumtoestandsgolf. Het fysieke materiaal van de cassettes, waarbij inbegrepen de opnametape, waren daarentegen wel waargenomen dus materieel. De cassettes werden onbeluisterd – hun inhoud niet waargenomen, dus nog steeds verstrengeld met de QRNG – naar de proefpersonen verstuurd. Die verstrengeling strekte zich dus nu aanzienlijk uit over tijd en plaats. Pas bij het beluisteren stortte de verstrengelde kwantumgolf – die niet alleen de waarschijnlijkheden van de magnetisering van de ijzerdeeltjes op de cassette bevatte maar ook die van de door de QRNG gegenereerde elektronische nullen en enen – in zijn geheel in tijd en ruimte in. Pas dan – door de waarneming van de proefpersoon – ontstond de gehele productiegeschiedenis van de inhoud van de tape samen met die inhoud.
Het verleden werd dus niet gewijzigd, dat zou waarlijk retrocausaliteit zijn, maar het verleden werd gecreëerd (vastgelegd) op moment van beluisteren – waarneming dus – door een bewust persoon. Mochten Schmidt en Schlitz overigens geen QRNG gebruikt hebben dan heeft dat alleen maar nog grotere implicaties voor onze ideeën over kwantumverstrengeling.
Feeling the future
Dit doet mij tot slot ook denken aan recentere experimenten die Daryl Bem in 2011 heeft uitgevoerd. Hij merkte ook een ogenschijnlijk retrocausaal effect op, waarbij het verleden leek te worden veranderd door een actie in het heden. Het bestuderen van de antwoorden voor de test – nadat de test al gedaan was – had een meetbaar positief effect op de testresultaten. Die verbeterde testresultaten bevinden zich duidelijk al in het verleden. Maar het is niet het reeds vastgelegde verleden dat veranderd wordt. Het is begrijpelijker en daarom beter aanvaardbaar om het te bekijken als een actie in het heden die wordt beïnvloed door een actie in de toekomst. Deze actie in de toekomst bevindt zich (nog) buiten tijd en plaats zoals wij die ervaren en bevindt zich als potentieel in de verstrengelde kwantumtoestandsgolf. De toekomst bestaat dus al als mogelijkheid in de kwantumtoestandsgolf en kan van daaruit het heden beïnvloeden. Dat is wat mij betreft een mogelijke verklaring voor voorspellende dromen, die ook niet altijd hoeven uit te komen.
Fysici beginnen langzamerhand in te zien dat de kwantumfysica meer over de wereld te vertellen heeft dan dat de kwantummechanica een weergaloos goede voorspeller is van fysieke verschijnselen. Het boek ‘The One’ van Heinrich Päs, professor theoretische fysica aan de TU Dortmund, is daar een uitnemend voorbeeld van. Hij komt tot de conclusie dat de kwantumfysica pas goed te begrijpen valt als we het bestaan van het kwantumuniversum accepteren als de grond van de wereld die wij waarnemen.
Het kwantumuniversum is de – immateriële maar evengoed werkelijke – versie van Everett’s multiversum, metafysica dus. Päs legt uit dat het aan het publiek gepresenteerde beeld van zich eindeloos splitsende materiële universa een verkeerd beeld is, dat in de wereld gekomen is door tegenstanders van het idee. Al die mogelijke universa bestaan welzeker, maar dan als toestandsgolven die gezamenlijk door hun onderlinge superposities één toestand vormen waaruit alle oscillaties tegenover elkaar zijn weggevallen. De éne, de on-bewegende immateriële bron van alles, waar ruimte, tijd en materie niet meer bestaan, zelfs niet als gedachte, maar waar alle diversiteit uit voorkomt. De Tao van Lao Tze.
Wat is dan dat idee van Everett?
Daarvoor moeten we ons eerst verdiepen in het grootste raadsel waar de kwantumfysica ons voor plaatste, de kwantumcollaps; het einde van de – onbegrensd in ruimte en tijd uitgebreide (niet lokale) – immateriële toestandsgolf die volgens de kwantumfysica interpretatie de kans voorstelt om het materiële deeltje bij meting aan te treffen waar, bij die meting, die golf abrupt eindigt. Het einde van die golf wordt echter niet voorspeld door de mathematica die de toestandsgolf beschrijft. Hoe de meting die abrupte overgang teweegbrengt is nog steeds niet bevredigend verklaard. De verklaring die het meest wordt gegeven is decoherentie, maar dat is in feite geen verklaring. Dat is niet veel meer dan een beschrijving van wat er gebeurt; dat een samenhangend geheel – de golf – plotseling zijn samenhang verliest en er slechts één element van dat geheel – het aangetroffen deeltje – overblijft. De naam verklaart niet hoe het werkt. Päs verklaart decoherentie als een effect dat veroorzaakt wordt door het noodzakelijk beperkte perspectief van de waarnemer op de kwantumgolf van het universum, die ene totale toestandsgolf waarin de toestandsgolven van alle mogelijke universa zijn samengevat, ‘gesuperponeerd’ in de taal van de fysicus. Veel verder gaat zijn verklaring niet.
Een goede metafoor die hij gebruikt is die van een volkomen stille oceaan die vanuit een groter perspectief gezien geen beweging vertoont maar die in die bewegingloosheid evengoed het resultaat kan zijn van eindeloos veel golven die elkaar in hun totaliteit precies opheffen. Golven kunnen elkaar precies opheffen, dat is wat we destructieve interferentie noemen. In een veel beperkter perspectief wordt dan dat ene stukje van die oceaan zichtbaar als iets dat afgescheiden lijkt te zijn van de rest. Helemaal begrijpen hoe dat werkt met dat perspectief, doe ik niet maar het is een interessant beeld en het kan in elk geval dienen als bruikbare metafoor voor de uitleg van het idee. In dat geval is het dan zo dat bij decoherentie, bij meting, de toestandsgolf dus niet in het niets verdwijnt maar alleen niet meer waarneembaar is vanuit het beperkte perspectief van de waarnemer. De waarnemer ziet nog maar een deel van het totaal.
Alles is waarnemer
Dan zijn we daarmee weer bij de waarnemer aangeland. Everett’s idee is dat elke mogelijkheid in de toestandsgolf bestaat waarbij ‘bestaan’ niet een materieel maar wel een werkelijk bestaan betekent. Bij het twee-spleten experiment bestaan volgens zijn voorstel beide mogelijkheden – het object gaat door de linker spleet én het gaat door de rechter spleet – beide in hun afzonderlijke immateriële werkelijkheden. In elke versie van die twee werkelijkheden bevindt zich een immateriële waarnemer die binnen zijn werkelijkheid slechts één mogelijke toestand waarneemt. Elke waarnemer is immers een waarnemend onderdeel van zijn werkelijkheid, die daarom alleen zijn werkelijkheid waarneemt. Daarmee vervalt die onverklaarde invloed van de waarnemer op de toestandsgolf die de kwantumcollaps van die golf zou teweegbrengen, er is helemaal geen collaps. Maar in plaats daarvan zijn er nu wel twee volledig identieke waarnemers.
Ik hoop dat u hieruit begrijpt dat er bij deze verklaring geen bijzondere eisen aan de waarnemer gesteld worden, zoals een waarnemend bewustzijn, een fotocamera is al ruim voldoende. De onderliggende voorwaarde voor dit scenario is dan ook dat bewustzijn een emergente eigenschap van het immateriële maar wel werkelijke brein van de waarnemer is. Beide waarnemers in beide universa zijn in (im)materieel opzicht volledig identiek aan elkaar en hebben dan ook een identiek bewustzijn, met hun identieke herinneringen. Het enige verschil, is hun waarneming op het moment van het experiment. Daar splitst hun universum, met hun erin, in tweeën.
Wat is werkelijk?
Multiversum interpretatie van Schrödingers levende én dode kat
Dit voorbeeld van ‘splitsende’ waarnemers in hun universa is om redenen van uitleg eenvoudig gehouden, veel eenvoudiger dan in elke praktijk van een echt twee-spleten experiment aan de hand is. In de praktijk zijn er bij dat experiment namelijk vele, vrijwel ontelbare, mogelijkheden waarop het object zich op het achterliggend scherm kan manifesteren en elke mogelijkheid betekent dus een ‘afgesplitst’ universum, inclusief kopie van de waarnemer. Ik hoop dat u inziet dat behoorlijk kan oplopen. Daarom benadrukt Päs dat al die mogelijke universa niet materieel zijn, al zijn ze dan wel werkelijk. De definitie van wat werkelijk is dient daarom bijgesteld. Maar op die manier gezien wordt ook een illusie, zelfs een droom, werkelijk, al zal Päs dat niet zo bedoelen.
Het emergente bewustzijn als voorwaarde
Door het bewustzijn als emergente eigenschap van het fysieke brein te beschouwen is deze gedachtegang mogelijk, het is er beslist een vereiste voorwaarde voor, en dat stelt Päs ook herhaaldelijk in zijn boek: ‘Of course, as long as we stick to the reasonable hypothesis that our consciousness is confined within our brains, …’. Päs sluit zich – na het bewustzijn als mogelijke oorzaak van de collaps in navolging van o.a. John von Neumann wel overwogen te hebben – aan bij het vrijwel eenstemmige oordeel van de neurologen (Tononi e.a.) dat het bewustzijn een product is van het brein. Vergeet hij nu dat de neurologie bij uitstek een reductionistische tak van de wetenschap is waar hij nu zelf in dat reductionisme een revolutionaire omwenteling teweeg wil brengen?
Monisme – geen nieuw idee – als redding van de fysica?
Het idee van het bestaan van een uiteindelijke bron van de werkelijkheid die één is, die geen gescheidenheid kent, geen afzonderlijke elementen bevat, geen tijd en ruimte kent, heet monisme. Päs besteedt een groot en uitermate boeiend deel van zijn boek aan de geschiedenis van het monisme. Een opvatting die al te vinden is in de Griekse oudheid bij figuren als Thales, Plato, Parmenides, Pythagoras, Philolaus, en onder de gezamenlijke noemer Platonisme onder te brengen is. Later steekt monisme als tegenstrever van het monotheïstische maar duale beeld dat de christelijke kerk uitdraagt herhaaldelijk de kop op in figuren als Giordano Bruno, Kepler, Copernicus, Meister Eckhart, Eriugena en ook weer veel later bij Spinoza en Kierkegaard.
De sterke reactionaire onderdrukking van hun duidelijk monistische ideeën, door marteling, brandstapel, excommunicatie en sociale uitsluiting, is volgens Päs de grondoorzaak van het feit dat het idee van een niet-materiële basis van onze werkelijkheid momenteel niet erg populair is, zeker niet onder de meeste fysici, al is daar wel een verandering in houding te bespeuren. Bohr en Heisenberg hebben daar ook nog een belangrijke rol in gespeeld door met het idee van complementariteit de onderliggende werkelijkheid van de toestandsgolf als niet relevant voor fysische theorieën te bestempelen en de aldus ontstane tegenstellingen, zoals golf en deeltje, als fundamenteel, dus niet verder ontleedbaar, te beschouwen. Zaak gesloten.
Volgens Päs is dat de oorzaak dat de fysica, met haar sterk reductionistische aanpak, op dit moment in een crisis geraakt is. Het onderzoek van de grondslagen van de materie is tot nu toe gezocht in het steeds kleinere waarvoor de benodigde energieën navenant steeds groter worden. Er is een einde aan die weg van reductionistisch onderzoek en die is nu wel ongeveer bereikt. Het is daarom tijd volgens Päs om monisme als uitgangsprincipe in de fysica te introduceren. De kwantumfysica en het kwantumuniversum wijst ons daarbij de weg.
Verstrengeling als ultieme schepper van eenheid en universele liefde
Volgens Päs is verstrengeling verreweg de belangrijkste factor in het kwantumuniversum. Het zorgt voor een verbondenheid van alles met alles en dus voor de eenheid van De Ene. Individuele eigenschappen van de delen houden op te bestaan ten gunste van een sterk vereend totaal. Hij citeert de Neoplatonist John Scotus Eriugena in: ‘Just as entanglement unites the universe in quantum cosmology, for Eriugena it is “the pacific embrace of universal love” that “ gathers all things together into the indivisible unity which is what He Himself is, and holds them inseparably together”. Hier legt hij, Päs, blijkbaar een verband tussen kwantumverstrengeling en wat Eriugena universele liefde noemt. Dat doet me onmiddellijk denken aan de NDE verslagen die vrijwel altijd over de overweldigende ervaring van universele liefde gaan. Ze bestaat werkelijk. Nu kunt u protesteren dat u en uw ex een gemeenschappelijke historie hebben en dus verstrengeld moeten zijn maar dat er in de huidige relatie geen sprake meer is van liefde. Päs zou – denk ik – zeggen dat dat een kwestie is van uw beperkte perspectief.
Erkent Päs hiermee de werkelijkheid van de universele liefde? Het zou wel eens anders kunnen liggen. Door verstrengeling en universele liefde op deze manier te koppelen zou hij ook hij de laatste tot de eerste kunnen reduceren. Het wordt dan iets dat onderzocht kan worden in het laboratorium van de fysicus en waar via meting getallen aan toe gekend zouden kunnen worden. Hij zou dan hetzelfde doen dat fysici gedaan hebben met de eigenlijk onbegrijpelijke mystiek van krachten op afstand, zoals we die ervaren bij zwaartekracht, elektriciteit en magnetisme; er een ‘veld’ van maken dat mathematisch beschreven en gemeten kan worden en zodoende het verschijnsel te reduceren tot iets wat tot het materiële universum hoort, reïficeren heet dat.
Hoe konden ze dit zolang geleden al weten?
Een belangrijke vraag is dan natuurlijk hoe de oude filosofen dit principe van de grond van onze werkelijkheid al doorhadden zonder dat ze beschikten over het technische instrumentarium waarover de wetenschap nu beschikt. De oude Grieken hadden niet veel meer dan hun eigen zintuigen en hun scherpe geest. Päs gaat in zijn boek hier kort op in en veronderstelt dat de vroege en primitieve mensheid in staat was tot een directere waarneming van ‘De Ene’ dan wij en dat deze inzichten daarna van generatie op generatie zijn overgeleverd. Dat zit toch erg dicht in de buurt van de veronderstelling van de algemene validiteit van mystieke ervaringen.
Samenvatting en commentaar
Op het eind van deze boekbespreking is het goed om de ideeën van Päs nog kort samen te vatten, voorzien van mijn eveneens korte commentaar:
De waargenomen werkelijkheid is een illusie en komt voort uit het kwantum universum. Dat is in elk geval een opmerkelijke uitspraak van een fysicus.
Het multiversum is het kwantumuniversum en is niet materieel. Het is één. Ook dat is opmerkelijk.
In de schijnbare splitsing van het universum splitst zich ook de fysieke waarnemer én zijn geest in meerdere waarnemers die elk één uitkomst waarnemen. De kwantumcollaps is daarmee de indruk die elke afgesplitste waarnemer heeft omdat elk slechts één van de vele mogelijke uitkomsten waarneemt. Dat betekent een onderliggende aanname dat de geest een product van de fysieke hersenen is en die aanname is essentieel in deze verklaring van de kwantumcollaps. Daarmee worden de grote aantallen, vaak door derden geverifieerde, waarnemingen van mensen die het lichaam verlaten bij een dreigend fysiek einde en hun omgeving correct waarnemen (de NDE) volledig genegeerd dan wel tot illusie wegverklaard.
De waarnemer is in die opvatting daarom een fysiek object zodat eigenlijk elk fysiek object een waarnemer wordt. Dat is ook de conclusie die Rovelli en Hertog op hun manier uitdragen. Waarom bepaalde objecten, zoals lenzen, spiegels en zelfs reflecterende kristallen, daarvan vrijgesteld zijn is mij niet duidelijk.
Maar aangezien de fysieke werkelijkheid volgens Päs een illusie is hebben we dus een illusie die waarneemt en aldus de waargenomen illusie creëert. Wie zoiets gelooft houdt zichzelf, wat mij betreft, voor de gek.
De kwantumcollaps wordt veroorzaakt door decoherentie die een effect is van het beperkte perspectief van de waarnemer. Het mechanisme van decoherentie, hoe die teweeggebracht wordt, blijft onverklaard.
Gezien de interferentie die de toestandsgolf altijd laat zien wanneer die door de dubbelspleet golft moeten al die universa dus interferentie vertonen. Dat kan alleen als al die universa inderdaad zelf ook niet-materiële toestandsgolven zijn. Dan kunnen ze inderdaad interfereren met elkaar, want het zijn golven. Daarmee zijn ze dus inderdaad niet materieel en bevatten dus ook geen materiële afsplitsingen van de waarnemer. Hoe een niet-materiele toestandsgolf dan emergent bewustzijn kan produceren is een wel zeer bijzondere aanname.
Zoals Päs het kwantumuniversum beschrijft zit hij al zeer dicht bij het idee van de universele geest die dit alles voortbrengt en die door vele nabij de dood ervaringen ook precies zo beschreven wordt. Hij is er bijna.
Kortom: een boeiend, leerzaam en in het algemeen eerlijk boek van de zoektocht van een kwantumfysicus naar de betekenis en de toekomst van de kwantumfysica en een hoognodig begin van een afscheid van de er-is-alleen-materie visie.
In de klassieke fysica speelt de menselijke waarnemer geen rol in dat wat waargenomen wordt of hoort dat althans niet te doen. Alles wordt bestudeerd vanuit het zogenaamde 3e persoonsperspectief. In alle experimenten dient enige invloed van de meting zo goed mogelijk uitgesloten te worden, al is er natuurlijk wel altijd enige invloed. Denk bijvoorbeeld aan de radardetectie van de snelheid van een auto. Het radarfoton kaatst terug van de auto en heeft dus een minuscule invloed op de snelheid van de auto. Maar dat effect is zo klein dat we dat rustig kunnen negeren in de praktijk. Beroep op dat soort meetfouten bij het digitaal loket verkeer zal geen gehoor krijgen. De elektriciteitsmeter verbruikt zelf ook een heel klein beetje energie waar de klant niets aan heeft bij de meting. Maar protesteren bij de energieleverancier zal weinig opleveren, ben ik bang.
De waarneming in de kwantumfysica
In de kwantumfysica – een loot aan de tak van de fysica die in zijn enorme succes de fundamentele rol van klassieke fysica heeft overgenomen – is dat echter niet zo, de manier waarop we meten is van essentiële invloed op dat wat we meten. Daar is geen twijfel meer over. Is dat nu de invloed van het meetinstrument of van de experimentator? De discussie over wat precies een meting is, is na 120 jaar kwantumfysica nog steeds niet echt beslist. John von Neumann – een van de eerste kwantumfysici – heeft al gezegd dat het waargenomen object en het waarnemende instrument niet fysiek op een of andere manier met elkaar verbonden zijn om zo de kwantumcollaps te veroorzaken. Beide zijn uiteindelijk samengesteld uit fundamentele deeltjes die zolang ze niet gemeten zijn zich als een immateriële golf van potentie zullen gedragen, de toestandsgolf. Beide toestandsgolven zullen zich bij een meting met elkaar vermengen, maar elkaar daarbij niet laten instorten, net als twee elkaar ontmoetende golven door elkaar heen zullen lopen zonder elkaar te elimineren. Bij de ontmoeting golven ze even samen en daarna golven ze gewoon verder. Er is volgens von Neumann daarom geen enkele aanleiding om een speciale beïnvloedende rol aan het fysieke meetinstrument toe te kennen inzake het einde van de toestandsgolf, de zogenaamde kwantumcollaps. Zijn inzicht werd genegeerd aangezien de invloed van de waarnemer en zijn bewustzijn niet objectief meetbaar was en er dus liever buiten gelaten werd. Wat het nog erger maakt is dat de toestandsgolf wel een golf is die we met de fysica formeel – dwz met getallen en symbolen – in principe kunnen beschrijven, berekenen en voorspellen, maar dat die golf zelf niet materieel waarneembaar is, niet eens materieel bestaat. Het is een golf van waarschijnlijkheden en dat zijn uiteindelijk mathematische constructies van de geest.
Is dan alles waarnemer?
Zodra je meet echter, houdt de immateriële golf op te bestaan en vinden we een van de vele mogelijkheden, het deeltje, dat geen golf is. Dat wordt ook zo geformuleerd in de Kopenhaagse interpretatie van Bohr en Heisenberg. Langzamerhand is het inzicht van Von Neumann, Bohr en Heisenberg – vooral vanwege enkele geavanceerde kwantumfysische experimenten zoals het uitgestelde keuze-experiment – zodanig bevestigd dat de waarnemer, die het waargenomene fysiek verwerkelijkt, niet meer te negeren is bij het fundamentele begrip van de natuur, zoals de fysica dat nastreeft. Hetgeen o.a. Carlo Rovelli heeft genoopt om dan maar letterlijk alles tot waarnemer van elkaar te bombarderen. Elk deeltje bestaat volgens hem alleen in relatie tot een ander deeltje. Mijn vraag is natuurlijk hoe dat werkt als beide deeltjes – nog – niet materieel bestaan en het dan wel klaarspelen om eerst in relatie met elkaar te komen en dan daardoor materieel te worden. Naar mijn gevoel is hier de volgorde verkeerd. Kosmoloog en kwantumfysicus Thomas Hertog beschrijft in ‘Het Ontstaan van de Tijd’ ook iets dergelijks waardoor alle dingen waarnemers worden die de kwantumgolf doen instorten en materie verschijnt. Maar dingen zijn toch ook van materie gemaakt die eerst zelf moet instorten? Dus – om de echte vraag te stellen – wat verstaan we nu precies onder een waarnemer en wat voor rol speelt die eigenlijk?
Wat is een waarnemer volgens de kwantumfysica?
Alternative realities Wigner’s friend experiment 2019
In veel kwantumfysische experimenten – vooral die de afhankelijkheid van de waarnemer proberen te onderzoeken – wordt de rol van de waarnemer tot nog toe door een instrument uitgevoerd. De vraag is of dat het juiste perspectief is. In de bovenstaande figuur van een bijzonder ingewikkeld experiment, gebaseerd op Eugene Wigners gedachte-experiment met meerdere waarnemers, is dat in elk geval op die manier geïmplementeerd. In dat experiment wordt binnen een gesloten omgeving een experiment uitgevoerd. Een van de zogenaamde waarnemers bevindt zich binnen die gesloten omgeving en neemt dus het resultaat van zijn experiment direct waar, de toestandsgolf is voor die waarnemer en door de waarneming overgegaan in een waargenomen deeltje. Maar buiten de gesloten omgeving bevindt zich een tweede waarnemer waarvoor de inhoud van die gesloten omgeving nog steeds een toestandsgolf is omdat hij de inhoud van de grotere doos nog niet waargenomen heeft. Pas als die externe waarnemer de inhoud van de gesloten omgeving, de grotere doos, kan waarnemen eindigt voor hem de toestandsgolf en wordt de meting van het deeltje een feit, het krijgt wat de tweede waarnemer betreft dan pas zijn fysieke eigenschappen. Wie van deze waarnemers is nu degene die het gemeten deeltje met zijn eigenschappen teweegbrengt?
De poppetjes binnen en buiten de doosjes, die hier de waarnemers moeten voorstellen, zijn in dit experiment fysieke meetinstrumenten en missen dus het bewustzijn waardoor ze hun waarneming ook zouden kunnen interpreteren. Is dat interpreterende bewustzijn hier eigenlijk dus nodig? De experimentatoren denken blijkbaar van niet. Overigens was de uitkomst van het experiment al zodanig dat we aan het bestaan van een objectieve materiële wereld waar consensus regeert, waarin een feit gewoon een feit is, onafhankelijk van wie het waarneemt, zouden kunnen gaan twijfelen.
Is bewustzijn echt nodig? Is interpretatie nodig?
Kan een fysiek instrument zijn omgeving waarnemen en die waarneming dan interpreteren? Ik noem hier expres iets dat een fysiek instrument volgens mij niet kan, hoe geavanceerd ook, namelijk interpretatie. Het toekennen van betekenis, bedoel ik daarmee. Dat is hetgeen waar deze hele discussie eigenlijk om draait. Wat is interpreteren? Kan een fysiek instrument dat? De experimentatoren denken van wel en dat past helemaal in het materialistisch beeld van de wereld waarin de mens slechts een complexe machine is die in principe beschreven kan worden als het resultaat van zijn onderdelen. Het brein is in hun visie een geavanceerde computer, toevallig ontstaan in het evolutionaire proces van de overleving van de meest geschikte biologische machines, en kan dus qua brein rustig vervangen worden door een niet-biologische geavanceerde AI-machine zoals bijvoorbeeld ChatGPT. Interpretatie is in die visie niet verschillend van een berekening. Is er dus wel of geen verschil, en wat is dan het verschil? Omdat ook maar proberen te beantwoorden moeten we de discussie toch maar wat vereenvoudigen en maar eens kijken naar de essentiële verschillen tussen een eenvoudig ‘waarnemend’ meetinstrument als een cv-thermostaat en een biologische waarnemer.
Kan een fysiek instrument een waarnemer zijn?
Wat is het verschil tussen de cv-thermostaat en het biologische wezen dat voor een aangename omgevingstemperatuur afhankelijk is van zijn cv-thermostaat? Is er een fundamenteel verschil, fundamenteel in de fysieke zin? De thermostaat ‘voelt’ de omgevingstemperatuur, bepaalt of die afwijkt van de ingestelde waarde en stuurt vervolgens de cv aan. Is dat interpretatie? Is dat dus een meting? Dat lijken mij essentiële vragen al kan daar, vermoed ik, nog niet een echt 100% waterdicht antwoord op gegeven worden. Maar ik doe toch een poging.
Wat laat de toestandsgolf instorten?
We zouden daarvoor de volgende vraag kunnen stellen. Hoe is het mogelijk dat een fysiek instrument, dat zelf niet waargenomen wordt en dus in een toestandsgolf verkeert, de toestandsgolf doet instorten (reduceert)? Denk aan die cv-thermostaat. Die doet zijn werk ook als er niemand aanwezig is en men vergeten is om de gewenste temperatuur aan te passen bij een paar dagen afwezigheid. Als je dan na een paar dagen thuiskomt merk je dat het huis lekker warm is, dat de thermostaat dus nog aan staat en concludeer je op dat moment dat gedurende jouw afwezigheid de cv voor niets heeft staan stoken. Die conclusie – het was voor niks – is interpretatie. Dat kon je onbewuste thermostaat dus niet bedenken, anders had die wel iets anders gedaan. Kun je die onbewuste thermostaat nu een waarnemer noemen? Heeft de thermostaat de toestandsgolf die onder andere je cv-ketel, de radiatoren en de temperatuur in je huis bevat doen instorten tot een fysiek huisverwarmende cv? Elke keer dat die de temperatuur mat? Hoe dan?
Echte waarnemers interpreteren
Ik denk dat het inderdaad om interpretatie gaat. Het toekennen van de betekenis van een waarneming. Dat doet een instrument niet. Ik moet de thermostaat eerst vertellen, programmeren heet dat, wat een prettige temperatuur is, dat kan die zelf niet want een dergelijk instrument heeft geen weet van ‘prettig’. Nu zul je misschien aanvoeren dat een geavanceerde AI als ChatGPT dat wel zou kunnen. Maar daarvoor zou ChatGPT wel eerst een gigantische database moeten doorzoeken op gegevens over prettige temperaturen voor menselijke wezens. En hoe is die database gevoed? Juist. Door menselijke wezens die wat zij een prettige temperatuur vonden, er eerst in gebracht hebben. Hadden ze dat niet gedaan dan had ChatGPT geen antwoord geproduceerd. Niet op de vraag wat een aangename temperatuur is, misschien wel op de vraag welke temperatuur een biologisch wezen als de mens nodig heeft. Maar dat bedoel ik niet met aangenaam. Dat is namelijk geen in getallen uit te drukken ervaring. Altijd, en zonder uitzondering, is de vraag naar de betekenis van een waarneming, de interpretatie ervan, terug te voeren op een waarneming door een wezen dat zijn waarneming zelf bewust kon interpreteren als aangenaam of onaangenaam, rood of groen, hard of zacht, nat of droog, mooi of lelijk. Dan kun je pas beseffen dat in de afwezigheid van mensen het ‘aangenaam’ zijn van de temperatuur nergens op slaat. Zoiets zal de thermostaat uit eigen beweging niet bedenken. Natuurlijk kan zoiets geprogrammeerd worden, maar dan is daar altijd weer uiteindelijk iemand voor nodig die zoiets eerst bedenkt en dan als proces programmeert.
Bewuste interpretatie is altijd het slotstuk van het experiment
Dat er uiteindelijk een bewuste interpreteerder nodig is, geldt volgens mij zonder uitzondering voor elk experiment. Zelfs voor een run van de Large Hadron Collider in Geneve. Uiteindelijk wordt het resultaat bekeken door een bewust wezen dat er betekenis aan toekent. We vernemen dan uiteindelijk wel de betekenis, maar daar wordt meestal niet bij vermeld dat daar altijd weer een persoon aan te pas kwam. Dat is namelijk zo ontzettend vanzelfsprekend dat dat niet expliciet genoemd hoeft te worden. Dat betekent wel dat een essentieel onderdeel bij de rapportage van een experiment nooit wordt genoemd. De uitslag van de meting was X, en dat betekent Y. En dat laatste stukje ‘endat betekent Y’, daar gaat het om. Dat is namelijk de interpretatie van een persoon en daarmee de eigenlijke beleving van de wereld. Daarmee is het einde van de toestandsgolf die daarvoor nog alle mogelijkheden bevatte een feit geworden. Dat einde met die ene mogelijkheid bevat dan ook de voorafgaande geschiedenis. Zoals in voorgaand voorbeeld over de cv meteen de geschiedenis van het ongewenste gasverbruik gedurende jouw afwezigheid een feit is geworden na jouw vaststelling ervan. Dat feit is dan na de kwantumcollaps door de waarneming – helaas – niet meer te veranderen. Dat noemen we dan een feit. Iets waarover consensus kan bestaan.
Wat is dan de rol van een registrerend meetinstrument?
Even genoeg stilgestaan bij de waarnemer. Wat is een meetinstrument in deze context? De eis lijkt te zijn dat het moet kunnen registreren. Daarmee vallen al een bepaalde klasse van passieve meetinstrumenten af. Denk aan de meetlat bijvoorbeeld, die verricht zelf geen registratie. Dat is dus een volstrekt passief meetinstrument in tegenstelling tot zo’n geavanceerde cv-thermostaat die het binnenshuis temperatuurverloop patroon onthoudt om te anticiperen op het volgende moment van opwarmen. Dat lijkt een mooi criterium, meten plus registratie, maar is nu een voltmeter aangesloten op een recorder wel of geen waarnemer? Is de fotondetector aangesloten op een coïncidentiedetector in een geavanceerd dubbelspleet experiment een waarnemer? Probeer daarom, om die vraag te kunnen beantwoorden, je eens in te denken hoe een registrerend meetinstrument het geregistreerde object of de toestandsgolf zou kunnen beïnvloeden en vooral waarom een ander gelijksoortig instrument dat niet zou doen. Neem bijvoorbeeld een massief ijzeren staaf. Dat lijkt geen registrerend instrument, tot je bedenkt dat de staaf uitzet of krimpt naargelang zijn temperatuur. De staaf meet op die manier de temperatuur. Als de staaf lang genoeg is en op een slimme manier verbonden aan een schrijfstift en een rol papier zou je het verloop van de temperatuur kunnen registreren. De verandering van de lengte van de staaf levert de informatie over het verloop van de temperatuur. Je kunt de staaf met stift en papier dus ook, in deze context, zien als een registrerend meetinstrument. Maar omdat we er op een ingenieuze wijze gebruik van maken zou hetzelfde passieve instrument ineens wel een waarnemer worden die de kwantumgolf doet instorten. Dat is inconsequent geredeneerd.
Je zult een willekeurige ijzeren staaf dus niet gauw aanmerken als waarnemend meetinstrument. Als je op deze wijze gaat nadenken over registrerende meetinstrumenten wordt het idee van het instrument als waarnemer dus inconsequent en daarmee uiterst aanvechtbaar. Of een instrument registreert of niet zou dan niet bepaald worden door zijn fysische eigenschappen maar door de manier waarop wij er gebruik van maken, en dan komt de bewuste waarnemer meteen weer om de hoek kijken. Uiteindelijk moeten we dus beginnen te erkennen dat ook bij een instrument dat meet en registreert de uitslag pas resulteert in een echte waarneming – de waarneming die de kwantumcollaps doet plaatsvinden – als er door een bewuste waarnemer naar gekeken wordt. Als we dat als werkelijke verklaring accepteren dan hebben we wellicht een aanvaardbaar bruikbaar en consequent criterium voor de definitie van een meting en meteen ook voor de aanleiding van de kwantumcollaps, de materiële manifestatie van de wereld.
Conclusie
Er is uiteindelijk dus altijd een bewuste waarnemer nodig voor een echte meting. Het meetinstrument is dan niets anders dan een verlengstuk van onze zintuigen en kan niet de aanleiding zijn voor de kwantumcollaps, het verschijnen van de materie in onze wereld. Dat heeft een diepgaande betekenis voor ons ervaren van de wereld. Wij zijn essentieel in het verhaal. Wij maken een essentieel onderdeel uit van de wereld. Door haar waar te nemen en dus te ervaren.
Gezien de tegenwoordig ruime mogelijkheid om via het internet psychokinese-experimenten te doen wordt het tijd om de experimenten van professor Helmut Schmidt (Lees: Kwantumfysica, informatie en bewustzijn: Hoofdstuk 6 / 7 kritische experimenten / 2. Pk experimenten) weer eens op te poetsen, aangezien daar niet alleen psychokinese wordt aangetoond maar ook kwantumverstrengeling van macro-objecten – ik bedoel daarmee objecten die we gewoon zonder speciale instrumenten kunnen waarnemen en hanteren.
' ... de nodige voorzorgsmaatregelen werden niet genomen, er was geen waarnemer of tweede experimentator bij een van de experimenten, geen dubbelcheck van de opnamen en er werden geen aparte machines gebruikt voor hoge en lage score pogingen. Er waren zwakke punten in het ontwerp van de experimenten die bedrog niet uitsloten. Er was weinig controle over de onderzoeker en onbevredigende kenmerken van de gebruikte machine.'
Dat kunnen redenen zijn om het onderzoek nog eens beter over te doen, maar niet om uit te gaan van mogelijk bedrog. Bedrog komt natuurlijk ook voor bij wetenschappers, zeker als ze sterk publicatiegericht zijn, maar dan dient er wel een duidelijke aanleiding voor zo’n verdenking te zijn. Zeker is wel dat Schmidt door zijn publicatie niet in zijn carrière vooruit werd geholpen, integendeel. Voorts is de acceptatie van het verschijnsel van beïnvloeding van kwantumgeneratoren – QRNG’s – aanmerkelijk gegroeid vanwege het Global Consciousness Project.
Helmut Schmidt met een proefpersoon in een QRNG experiment
Wat mij betreft zijn Schmidts resultaten alleszins de moeite waard om op een moment dat zijn onderzoek grootschaliger, met meer geavanceerde middelen en wellicht tegen lagere kosten via het internet herhaald en geverifieerd zou kunnen worden. Daarom hier een korte beschrijving van Schmidts onderzoek. Daarna zal ik duidelijk maken waarom er volgens mij hier sprake is van kwantumverstrengeling tussen macro-objecten en dat het belangrijk is dat zoiets goed onderzocht wordt.
Floppy’s als opslag voor de QRNG
Schmidt maakte in 1970 al gebruik van kwantumgeneratoren – QRNG’s – voor zijn experimenten. De uitvoer van zo’n QRNG – de electronische versies van nullen en enen – werd gebruikt om rode en groene lampjes aan te sturen, één voor rood, nul voor groen. Die nullen en enen werden – initieel – slechts ter controle opgeslagen op floppy disks. Dan konden resultaten en eventuele afwijkingen snel via de computer geanalyseerd worden. In die jaren was de floppy het draagbare opslagmedium voor computers. Een dun flexibel plastic schijfje voorzien van een magnetiseerbare laag en opgeborgen in een vierkant soort envelop. Met de magnetische lees- en schrijfkop van een floppy disk drive kon je er data op opslaan en ook weer van aflezen. Het zal blijken dat het belangrijk is dat een floppy disk iets is dat je kunt beetpakken en dat een deel van de magnetische laag door de afgeronde opening in de ‘envelop’ gewoon zichtbaar is.
Floppy disk met magnetisch gevoelige laag duidelijk zichtbaar
Floppy disk drive
De uitvoer van een goede QRNG is – volgens de zo succesvolle kwantumfysica – volledig willekeurig. Het is totaal onvoorspelbaar of er een 0 of een 1 geproduceerd gaat worden maar bij een goed afgestelde QRNG zullen er gemiddeld precies evenveel nullen als enen geproduceerd worden. Er zullen dus, bij grotere aantallen, evenveel groene als rode flitsjes geproduceerd worden.
Psychokinese op QRNG’s
Principeschets van het PK-exeriment van Schmidt
Een proefpersoon werd gevraagd om de rode en groene flitsjes te proberen te beïnvloeden. Meer rode dan groene, of andersom. Na een sessie werd de op floppy vastgelegde uitvoer geanalyseerd op afwijkingen van het normale gedrag. Proefpersonen bleken in staat om afwijkingen van 2% teweeg te brengen. Dat lijkt niet indrukwekkend maar als dit soort proeven zo’n afwijking consequent herhaald vertonen dan kan met een statistische analyse uitgerekend worden hoe groot de kans is dat dit toeval is. Bij de analyse van het totaal van Schmidts experimenten blijkt de kans op toeval 1 op 8000.
Uitgestelde beïnvloeding van een QRNG
Het wordt nog aanmerkelijk interessanter met de constatering dat Schmidt ook uitgestelde beïnvloedingsexperimenten deed. In dat geval werden de rode en groene flitsjes niet rechtstreeks van de QRNG ontvangen, maar via een tussenweg en met een zeker uitstel. De op floppy geregistreerde nullen en enen werden dan pas op een later tijdstip gebruikt om de rode en groene flitsjes te schakelen. In dat geval werden de signalen voor de rode en groene flitsjes niet rechtstreeks ontvangen van de QRNG én was het vóór het moment van bekijken door een proefpersoon nog onbekend voor iedereen wat er van de QRNG op de floppy was geregistreerd.
Links de directe aansturing van de flitsjes, rechts het principe van uitgestelde aansturing. Het uitstel werd gerealiseerd door de op floppy opgenomen nullen en enen pas op een later tijdstip af te spelen.
Dus nu waren de resultaten van de QRNG eerst magnetisch vastgelegd, iets waarbij we in het algemeen aannemen dat zoiets een definitieve zaak is. Als ik een bestand op de harde schijf van mijn pc opsla neem ik aan dat het daar ook, zij het in gemagnetiseerde digitale vorm, correct staat en in het algemeen kan ik daar goed op vertrouwen, hoewel een back-up natuurlijk altijd een goed idee is. Hoewel floppy’s tegenwoordig niet meer in gebruik als opslagmedium zijn, waren ze niet minder betrouwbaar als een moderne harde schijf of SSD. Ik heb nog floppy’s liggen van jaren geleden en alles stond er onlangs nog gewoon op.
De floppy verstrengeld met de QRNG ..
Voor alle zekerheid werd er door Schmidt ook meteen een kopie gemaakt van zo’n floppy. Daarna werden ze, zonder dat de digitale inhoud bekeken was, in een brandkast opgeslagen. Na enige tijd, dagen maar ook wel maanden, werd dan zo’n beschreven en gemarkeerde floppy uit de brandkast gehaald, in de floppy diskdrive gestopt en werd de uitvoer, de nullen en enen die dus al die tijd op de floppy stonden te wachten, gebruikt om weer rode en groene lampjes op te laten lichten. Ook nu werd een proefpersoon gevraagd om te proberen de verhouding rood-groen te beïnvloeden. En dat lukte, met zelfs hetzelfde succespercentage van het directe QRNG-afspeel experiment. De magnetisatie op de floppy was dus verstrengeld geraakt met de QRNG en de proefpersoon veroorzaakte de materiële manifestatie van de uitvoer van de QRNG met terugwerkende kracht in de tijd. Zo zie ik dat – kwantumfysisch bekeken.
.. én met de kopie
Werd nu de niet gebruikte kopie-floppy daarna ook nog eens een keer ingezet in een beïnvloedingsexperiment dan bleek dat niet meer te werken. Een proefpersoon boekte geen resultaat meer met zijn mentale inspanningen. Op zich logisch. Op de kopie stonden bij controle natuurlijk dezelfde reeks nullen en enen als op de – reeds geobserveerde – originele. Dat verwacht je ook van een kopie. Dat verwacht ik ook van een back-up van de bestanden op mijn pc.
Hier openbaart zich – in mijn opinie – uiterst duidelijk de verstrengeling van macro-objecten. De magnetische registratie op de originele floppy werd dus verstrengeld met de QRNG. Pas bij het ‘observeren’ van de inhoud van de floppy, via de oplichtende lampjes, vond – terug in de tijd – de zogenaamde kwantumcollaps of toestandsgolfreductie plaats. Dus al kon je de floppy en zelfs het gemagnetiseerde oppervlak gewoon bekijken, de magnetisering bevond zich nog in de kwantumgolftoestand totdat de opgeslagen bitjes ‘bekeken’ waren via die rode en groene lampjes.
Verstrengelde kopieeën
De kopie-floppy was dus ook verstrengeld met de originele floppy en de QRNG. Beide bevonden zich in de nog niet gemanifesteerde kwantumgolftoestand totdat de magnetische inhoud van een van de floppy’s geobserveerd was. Op dat moment vond dus niet alleen de kwantumcollaps van de kwantumtoestand van de QRNG en de originele floppy maar ook die van de kopie plaats. Mijns inziens een prachtig voorbeeld – vastgelegd in een experiment – van verstrengeling van meerdere macro-objecten.
Schijnbare retrocausaliteit?
Ik zeg hier schijnbaar omdat we er automatisch vanuit gaan dat het verleden iets is dat zich werkelijk uitstrekt in de dimensietijd en dat de nullen en enen die de QRNG van Schmidt produceerde – na hun historische aanpassing door de waarneming van de proefpersoon – nu wel opeens in dat landschap, dat de verleden tijd is, bestaan. Het statische blokuniversum van Einstein dus, waar wij doorheen reizen langs onze individuele wereldlijnen. Einstein geloofde daar heilig in. Retrocausaliteit, een terugwerking in tijd, zou dan een aanpassing in dat blokuniversum betekenen. Die visie roept tijdparadoxen op, zoals het verhinderen van die supertoevallige eerste ontmoeting van je ouders zodat jij niet geboren wordt, waardoor jij er niet bent om die ontmoeting te verhinderen, waardoor jij wel geboren wordt, enz.
Ik zie dat dus enigszins anders. Niet alleen materie wordt door waarneming gecreëerd maar ook de bijbehorende tijd. Ik heb dat al in ‘Schrödingers Stopwatch‘ beschreven. Dat is – subtiel – iets anders dan een terugwerkende kracht in de tijd. Het is de creatie van historie door waarneming in het enige moment dat ontologisch werkelijk bestaat, in het NU. Ik heb dat wel eens creatief boekhouden van het universum genoemd. Als die creatie is gedaan, ligt vanaf dat moment de historie vast en kan niet meer aangepast. Historie is uiteindelijk herinnering en her-innering gebeurt in het NU. Dat roept natuurlijk onmiddellijk de boeiende vraag op wat herinnering eigenlijk is.
Voorstel voor een experiment
Dit is volgens mij een experiment dat uitstekend geschikt is om in aangepaste vorm op grotere schaal via het internet uit te voeren. Aan de eisen van zorgvuldigheid, correcte registratie en controle door onafhankelijke tweede waarnemers dient natuurlijk rigoureus voldaan te worden, maar dat zijn in feite normale eisen aan elk belangrijk experiment. Hier ligt wat mij betreft een taak voor de SPR (Society for Psychical Research – Nederland) in samenwerking met een kwantumfysicus, een die niet al te overtuigd is van multiversa. Het aantonen van meervoudige verstrengeling op die schaal is wat mij betreft mischien zelfs wel een Nobelprijs waard.
Het verzet van Einstein tegen de kwantuminterpretatie van Bohr
Einstein was, ondanks zijn bijdrage aan de kwantumfysica met zijn uitleg van het foto-elektrisch effect met de kwanta van Planck, sterk gekant tegen de kwantummechanica van Bohr, Heisenberg, Pauli, Born en von Neumann. Volgens Einstein ontbrak er aan de theorie nog het een en ander ondanks de geboekte successen. Einstein was ondanks zijn scherpe inzicht een materialistische denker die nog helemaal in de geest van de klassieke fysica met echte harde deeltjes met massa, snelheid en energie dacht. Fotonen waren volgens hem echte permanent bestaande deeltjes met een energie en impuls (stoot) die rechtstreeks afhingen van hun frequentie, hoewel de filosofische vraag nog stond wat de frequentie van zo’n deeltje eigenlijk betekende. De groep van Bohr propageerde juist het idee dat er vóór de meting alleen een niet-materiële toestandsgolf bestond die pas bij meting overging in een materieel deeltje.
Einstein was vooral een uitstekende bedenker van gedachte-experimenten (gedanken-experimenten), op die manier had hij ook zijn relativiteitstheorie ontwikkeld. Hij bedacht dan ook een aantal gedachte-experimenten waarmee hij hoopte Bohr en de zijnen te kunnen overtuigen dat hun kwantumtheorie in elk geval nog verre van compleet was. Hij vroeg zich in het eerste gedachte-experiment, dat hij op de Solway conferentie van 1927 in de strijd gooide, af wat er zou gebeuren als je bij een dubbele spleet experiment wist door welke spleet een foton ging. Volgens hem voorspelde de kwantumtheorie, zoals die op dat moment was, twee tegenstrijdige uitkomsten, namelijk wel en geen interferentiepatroon op het scherm achter de dubbele spleet.
‘Gedanken’-experiment met bewegende spleet en fotonen
Licht kan een stootje uitdelen
Einstein’s redenering ging aldus:
Een foton bezit een impuls. Impuls is een fysieke grootheid die de stoot aangeeft die een deeltje kan uitdelen. Die impuls is evenredig met de frequentie van het foton. Hoewel het foton geen rustmassa heeft en altijd met de snelheid van het licht beweegt kan het toch een stoot uitdelen op een voorwerp dat het raakt. Bekijk eventueel de YouTube video hierboven. Of als je liever leest: Fotonen, geen massa wel impuls? op natuurwetenschappen.nl
We schieten enkele fotonen – monochromatisch, dus allemaal dezelfde frequentie en golflengte – af met een fotonenkanon. Die fotonen moeten eerst door een beweegbare spleet waarvan we de op en neergaande beweging kunnen meten. Na de beweegbare spleet moeten de fotonen omlaag of omhoog om door de dubbele spleet te kunnen. We meten de terugstoot van een passerend foton met die beweegbare spleet. Het foton heeft een snelheid en een richting die worden beïnvloed door de spleet wat klassiek fysiek betekent dat de spleet ook op zijn beurt moet gaan bewegen. Actie is gelijk aan reactie en tegengesteld gericht. Die tegengestelde beweging van de spleet kunnen we – in principe – meten.
Einstein’s bewegende spleet experiment – versie 1. Geen interferentie. Elk foton gaat door maar één spleet omdat we dat kunnen weten via de bewegende spleet.
Achter de beweegbare spleet bevindt zich weer de gewone dubbelspleet en scherm. De beweegbare spleet in de figuur is een tekening die daadwerkelijk door Bohr gemaakt is in het vinden van een antwoord op de uitdaging van Einstein. Hij tekende zelfs de moertjes waarmee de spleethouder op de drager van de opstelling vastgemaakt zou moeten worden.
Uit de terugstoot van de beweegbare spleet weten we welke spleet het foton gekozen heeft. Als de spleet omlaag beweegt dan moet het foton omhooggaan en dus door de bovenste spleet gaan. Als de spleet omhoogschiet dan moet het elektron omlaaggaan en dus door de onderste spleet gaan.
We weten dus nu door welke spleet het foton is gegaan. Volgens de kwantumtheorie zal er zich nu een toestandsgolf uitbreiden vanaf die ene spleet. Maar vanaf de andere spleet zal er zich nu geen toestandsgolf uitbreiden. Er is daarom geen mogelijkheid tot interferentie, we zullen geen interferentiepatroon op het scherm zien. Het resultaat van het schieten van een groot aantal fotonen ziet er dan uit als een enkele vage vlek met midden achter de dubbele spleten de grootste intensiteit.
Tot zover uitstekend geredeneerd en niets tegen in te brengen.
Maar je kunt, zegt Einstein, het fotonenkanon samen met die enkele spleet ook beschouwen als een samengestelde bron van fotonen, zodat het experiment nu een gewoon dubbelspleet experiment wordt waarmee we fotonen op een dubbele spleet afvuren.
Hetzelfde bewegende spleet experiment – maar nu anders bekeken. De bewegende spleet is nu onderdeel van het fotonenkanon. We weten niet welke weg het foton kiest. We zien nu interferentie.
Bij deze alternatieve opzet van het experiment, die eigenlijk mechanisch exact gelijk is maar alleen in gedachten qua onderdelen anders ingedeeld, verwachten we nu wél interferentie. De reden daarvoor is dat het niet zou mogen uitmaken wat voor fotonenbron er precies wordt gebruikt. Als de fotonen maar allemaal dezelfde frequentie hebben.
Een verontrustende contradictie
Met dezelfde opzet, alleen in gedachten anders ingedeeld, verwachten we dus én wel én geen interferentie. De kwantumtheorie voorspelt twee tegenstrijdige uitkomsten en dat betekent dat ze niet volledig is.
Bohr vond na een nachtje piekeren min of meer een antwoord op deze uitdaging. Het foton dat door de enkele spleet gaat en daar van richting verandert verliest daardoor een deel van zijn impuls. Die is overgegaan op de bewegende spleet. Dat is volkomen in overeenstemming met de wet van impulsbehoud. Dat betekent dat het foton iets van zijn frequentie verliest door de interactie met de bewegende spleet. De frequenties van de fotonen zijn nu niet meer allemaal gelijk waardoor het interferentiepatroon verstoord wordt omdat de maxima per foton anders zijn, en zelfs kan overgaan in een vage vlek.
Een echt experiment
Een wat zwak verweer van Bohr in mijn ogen en ook nog vrijwel volledig klassiek natuurkundig geredeneerd. Maar het was dan ook in 1927, de kwantumtheorie was nog volop in ontwikkeling en de techniek was er nog niet om het experiment echt uit te voeren. In 2014 was de techniek zover gevorderd dat het gedachte-experiment van Einstein daadwerkelijk uitgevoerd kon worden. Ik beschrijf dat uitgevoerde experiment uitgebreid in mijn boek, hoofdstuk 5. De dubbelspleet is vervangen door de twee atomen van een zuurstof molecuul. Welk zuurstofatoom geraakt is door het foton wordt gemeten via het opgevangen elektron dat wegvliegt van het geraakte atoom. Er wordt onderzocht of het interferentiepatroon afhangt van het wel of niet kunnen vaststellen van welk atoom door het foton geraakt is.
Figuur uit de publicatie – het principe. Klik voor het gehele artikel op IOPScience.
Het resultaat van het experiment is dat de interferentie verdwijnt zodra we kunnen weten welk zuurstofatoom door het foton geraakt is. Het artikel is nogal technisch maar in de ‘Abstract’ wordt inderdaad het effect van wel of niet beschikbare informatie op de interferentie beschreven. “This wave-like behaviour and corresponding interference is absent if ‘which-slit’ information exists.”. Er wordt echter ook uitdrukkelijk gerefereerd aan de overdracht van de impuls van het foton aan de bewegende spleet zoals Bohr in zijn antwoord aan Einstein beargumenteerde. Bohr kreeg dus gelijk en Einstein zat fout. Maar dat is wat mij betreft wat kort door de bocht. Ik wil toch even aandacht geven aan iets wat Einstein uitstekend zag waarna zowel hij als Bohr blijkbaar blind waren voor wat er werkelijk aan de hand was.
De blinde vlekken van Einstein én Bohr
Waar Einstein en Bohr beide aan voorbijgingen was dat er wel een essentieel verschil is tussen de twee manieren waarop we het “dubbele spleet met bewegende spleet experiment” beschouwen. Misschien heeft u het opgemerkt maar het heeft bij mij best lang geduurd voordat ik het zag.
In de indeling waarbij de bewegende spleet geen deel uitmaakt van de fotonenbron kunnen we weten door welke spleet het foton ging. Uit dat ‘kunnen weten’ wordt door Einstein ingezien dat afgeleid kan worden dat de toestandsgolf nog maar uit één spleet komt. Dat is een diep en uiterst belangrijk inzicht. In de alternatieve indeling waarbij de bewegende spleet als een onderdeel van de fotonenbron wordt gezien kunnen we dat ineens niet meer weten; het wordt daar min of meer stilzwijgend aangenomen dat dat zo is. Dat is een uitermate belangrijk verschil. Dat dat niet zo gemakkelijk herkend wordt komt volgens mij doordat materieel gezien beide versies volledig identiek zijn en dat ze zich dus identiek zouden moeten gedragen. Het verschil in indeling is alleen in gedachten gemaakt. Er zit nog steeds een bewegende enkele spleet tussen de primaire fotonenbron en de dubbele spleet. Alleen wordt nu stilzwijgend aangenomen dat we die niet kunnen bekijken. In beide gevallen zou Bohrs argument van impulsverlies van toepassing zijn, het verschil zit ‘m dus eigenlijk alleen in het wel of niet kunnen weten welke spleet gekozen is.
U zou dus nu de conclusie kunnen trekken, zoals de onderzoekers dat lijken te doen, dat het inderdaad de impulsoverdracht is die de interferentie zou laten verdwijnen maar daar zijn meerdere argumenten tegen in te brengen. Ten eerste is dat ook van toepassing in het geval dat de onderzoekers niet konden bepalen welk atoom geraakt was omdat de atomen aan elkaar bleven zitten. Daar was natuurlijk net zo goed impulsoverdracht, dus dat kan het verschil niet uitmaken. Ten tweede is dit niet het enige experiment waarbij de interferentie verdwijnt zodra we kunnen weten welke weg door het kwantumobject is gekozen. Ik beschrijf er twee in mijn boek: Het uitgestelde keus experiment met enkele atomen in Australië aan de universiteit van Canberra en het uitgestelde keus experiment met beeldvorming door twee fotonen aan de Universiteit van Maryland, Baltimore.
Kortom; meten is weten is realiseren
Zodra we kunnen weten welke weg het kwantumobject afgelegd heeft blijkt dat de toestandsgolf zich daaraan heeft aangepast. Zodra we kunnen weten welke spleet is gekozen zal de toestandsgolf nog maar door één spleet zijn gegaan. Ik spreek hier expres over de toestandsgolf en niet over het deeltje om de reden dat we nooit het verschil vast zullen kunnen stellen tussen ‘er was even een materieel deeltje in de spleet’ en ‘de toestandsgolf ging door één spleet dus de waarschijnlijkheid om het foton daar bij meting aan te treffen was 100%’. Ik heb mijn voorkeur voor de laatste optie aangezien die minder veronderstelt ten aanzien van de zogenaamde kwantumcollaps, die gebeurt dan pas op het scherm en niet in de spleet, en daarom een grotere kans heeft om dichter bij de waarheid te zitten. Ockham’s Scheermes.
Tenslotte; als het inderdaad gaat om het ‘kunnen weten’, dan ligt de connectie met het bewustzijn van de waarnemer natuurlijk voor de hand.
Wie denkt dat hij de kwantumfysica begrijpt, die begrijpt er niets van.
Aldus stelde Richard Feynman dat zijn vakgebied fundamenteel onbegrijpelijk was. Hij had het niet over de kwantummechanica, de wiskunde die ongeëvenaard precieze voorspellingen deed over het gedrag van atomaire objecten, maar over de interpretatie ervan. Maar is het waar? Is de kwantumfysica fundamenteel onbegrijpelijk? Het lijkt wel zo, maar dat is volgens mij veeleer het gevolg van misverstanden, foutieve beschrijvingen en de ingebrande overtuiging dat de wereld alleen bestaat uit vaste permanente materie.
De misverstanden en foute beschrijvingen (en conclusies) ten aanzien van de kwantumfysica die ik nogal eens tegenkom in boeken en artikelen beperken zich beslist niet tot de domeinen van spirituele literatuur en/of de populairwetenschappelijke media. Dat draagt allemaal niet bij tot het werkelijk begrip van de kwantumfysica en wat dat betekent voor ons beeld van de werkelijkheid. Het is beslist mogelijk om de kwantumfysica te begrijpen op hetzelfde begripsniveau als het begrijpen van de baan die een kogel aflegt zonder dat daarvoor wiskunde aan te pas hoeft te komen. Ik probeer dat in mijn boek uit te leggen en dat zonder dat daar enige wiskunde aan te pas komt zodat de volhardende leek de kwantumfysica kan gaan begrijpen. De vele misverstanden over kwantumfysica verhinderen dat begrip met verwarrende, versluierende en elkaar zelfs tegensprekende uitspraken.
Uit een brochure voor een cursus kwantumfysica
Als voorbeeld van de invloed van die verhullende misverstanden op niet kwantumfysici citeer ik hier de ondertitel van een brochure voor een workshop in het kader van een opleiding voor psychotherapie: ‘Quantummechanica en de invloed daarvan op de werkelijkheid’, georganiseerd door Coach & Care, Utrecht, die op 29 januari 2023 gegeven wordt door Pierre Capel, emeritus professor immunologie:
“Alleen geschikt voor hen, die alle zekerheden kunnen loslaten en accepteren dat wij de werkelijkheid niet kunnen begrijpen.”
Als je zoiets leest dan zou je het bijna opgeven om er ook maar iets van te begrijpen. Ter compensatie daarom dit overzicht van misverstanden en foute voorstellingen van zaken.
Misverstanden en andere kronkels
Kwantumfysica is ontdekt door onderzoek op atomaire schaal, maar het is niet beperkt tot atomaire dimensies. Zelfs het gedrag van biljartballen is na enige botsingen 100% onderhevig aan kwantumonzekerheid. Zelfs de maan bestaat door haar te observeren. Kwantummechanica is de grotere theorie die volledig de klassieke materiële Newton-mechanica omvat.
Verstrengeling en telepathie hebben niets met elkaar te maken. Informatie kan niet worden getransporteerd door verstrengeling en telepathie is het transport van informatie van de ene geest naar de andere. Verstrengeling heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de informatie die de waarnemer al heeft over de deeltjes voordat die uit elkaar gingen.
De dualiteit van de deeltjesgolf wordt vaak voorgesteld als ofwel het deeltje dat zich ook als een golf gedraagt, ofwel de golf die zich ook als een deeltje gedraagt. Dit is een verwarrende en verkeerde voorstelling van zaken. Er is helemaal geen deeltje tot het moment dat het wordt waargenomen. Dat volgt althans uit experimenten. Vóór de waarneming was er een golf van mogelijkheden die in locatie en tijd oscilleerde en die op elke locatie de waarschijnlijkheid vertegenwoordigde om het deeltje te vinden als we op die specifieke locatie op die tijd zouden kijken. Het is dus of een golf of een deeltje, maar niet allebei tegelijk. Het is dus niet een deeltje dat zich ook als een golf gedraagt.
Een oscillerende en zich voortplantende golf van waarschijnlijkheden is geen materie, het is mind-stuff. Kansen zijn getallen. Cijfers bestaan niet buiten de geest, althans buiten de geest hebben ze geen betekenis.
We zien de kwantumgolf zelf niet, nooit. Ook niet met de meest geavanceerde instrumenten. Uit de uitkomsten van onze experimenten deduceren we achteraf dat er sprake was van golfgedrag.
Het bij een dubbele spleet afgevuurd elektron gaat niet door beide spleten. Dat is wat de niet-materiële kwantumgolf, die het gedrag van het elektron voorstelt, doet, door twee spleten gaan. Het is pas bij de detector dat de golf eindigt en het elektron zich manifesteert. Dus je hoeft je geen deeltje voor te stellen dat zich op twee plekken tegelijk bevindt.
Er wordt vaak gezegd, wanneer we in een dubbelspletenexperiment observeren door welke spleet het deeltje gaat, dat we dan deeltjesgedrag zien. Dit is beslist niet wat er gebeurt. We zien nog steeds golfgedrag. Wanneer de doorgang door de spleten wordt geobserveerd, zal de kwantumgolf altijd weer gereduceerd worden tot slechts één van de spleten en dus niet door beide spleten gaan zoals in het standaard dubbelspleetexperiment. Dit is kwantumreductie, een gedeeltelijke kwantumcollaps. De golf reageert dus blijkbaar op de informatie die de experimentele opstelling kan opleveren. Maar uiteindelijk is dit nog steeds golfgedrag. De golf gaat door één van de waargenomen spleten – welke is onvoorspelbaar – en breidt zich vervolgens weer uit totdat hij de detector bereikt waar het deeltje zich dan uiteindelijk materialiseert. Dat golfgedrag in en na de spleet verklaart het beste het over één enkele vlek uitgespreide patroon van treffers dat we dan zien in plaats van de gebruikelijke lichte en donkere banden.
Het vaak geuite idee dat deeltjes alle mogelijke paden tegelijk naar de detector nemen, is duidelijk in tegenspraak met het realistische concept van een deeltje. Echter, als puur wiskundig apparaat om de numerieke kans te voorspellen waar het deeltje het doel zal bereiken, is het idee inderdaad nuttig. Maar dat maakt het nog geen realistische beschrijving van de werkelijke stand van zaken.
Uitgestelde keuze-experimenten lijken retro-causaliteit aan te tonen. Dit lijkt alleen zo omdat het uiteindelijk observeren van het resultaat door een waarnemer als belangrijke component in het experiment wordt genegeerd als onderdeel van het experiment. Menselijke observatie is echter altijd de onmisbare laatste handeling van een meting. Zonder observatie en rapportage weten we niets. Wanneer de waarneming de deeltjesmanifestatie creëert, creëert ze deze ook noodzakelijkerwijs als bestaand in de tijd inclusief een historie. Dit werd overigens al geïmpliceerd door de Kopenhagen-interpretatie die zegt dat het geen zin heeft om te spreken over het bestaan van het deeltje vóór de meting.
In tegenstelling tot wat sommige spirituele leraren zeggen, bewijst kwantumfysica niet het voortbestaan van de geest. Maar je kunt prima verdedigen dat de kwantumfysica het overleven van de geest bij het overlijden van het lichaam weliswaar niet bewijst maar wel ondersteunt. De hypothese dat het de geest van de waarnemer is die de kwantumgolf bij observatie doet ‘instorten’, is zeer goed verdedigbaar, is ook vaak verdedigd en verklaart veel kwantumverschijnselen die in geen enkel opzicht materieel verklaarbaar zijn uitstekend. Veel van de eerste kwantumfysici ondersteunden de hypothese van de ineenstorting van de kwantumgolf door de observatie gedaan door de niet-materiële geest van de waarnemer. Wanneer deze hypothese wordt aanvaard, moet de voor de hand liggende conclusie zijn dat de geest dan geen product van de hersenen kan zijn en daarom een goede kans heeft om de materiële ondergang van de hersenen te overleven.
De 10 dogma’s van de wetenschap
In het kader van bovenstaande misverstanden en hun oorzaak is het goed om hier de tien kernovertuigingen eens op te sommen die de meeste wetenschappers zonder bewijs als vanzelfsprekend beschouwen en van waaruit ze – onder andere – proberen de kwantumfysische verschijnselen als verstrengeling en kwantumcollaps te begrijpen. Geen wonder dat de kwantumfysica onbegrijpelijk wordt verklaard:
Alles is in wezen mechanisch. Honden zijn bijvoorbeeld complexe mechanismen, in plaats van levende organismen met eigen doelen. Zelfs mensen zijn machines, “Lumbering robots”; in de aanschouwelijke beschrijving van Richard Dawkins, met hersenen die lijken op genetisch geprogrammeerde computers.
Alle materie is onbewust. Het bezit geen innerlijk leven of subjectiviteit of gezichtspunt. Zelfs het menselijk bewustzijn is een illusie die wordt voortgebracht door de materiële activiteiten van de hersenen.
De totale hoeveelheid materie en energie is altijd hetzelfde (met uitzondering van de oerknal, toen ineens alle materie en energie van het heelal verscheen).
De natuurwetten staan vast. Ze zijn vandaag hetzelfde als in het begin, en ze zullen voor altijd hetzelfde blijven.
De natuur is doelloos en evolutie heeft geen doel of richting.
Alle biologische overerving is materieel, en wordt gedragen in het genetische materiaal, DNA en in andere materiële structuren.
De geest zit in de hoofden en is niets anders dan de activiteiten van de hersenen. Als je naar een boom kijkt, is het beeld van de boom die je ziet niet “daarbuiten”, waar het lijkt te zijn, maar in je hersenen.
Herinneringen worden als stoffelijke sporen in de hersenen opgeslagen en bij overlijden uitgewist.
Onverklaarbare verschijnselen zoals telepathie zijn illusoir.
Mechanistische geneeskunde is de enige soort die echt werkt.
Bovenstaande is overgenomen uit ‘Science Set Free’ van Rupert Sheldrake. Bekijk ook vooral deze YouTube video van zijn presentatie op de EU2013 Thunderbolts Conferentie waarin hij deze dogma’s van de wetenschap op zijn eigen vriendelijk humoristische wijze bespreekt en afbreekt.
Als je bovenstaande rijtje dogma’s goed leest begrijp je waarschijnlijk heel goed waar die waanzinnige multiversa hypothese zijn oorsprong heeft. Gewoon materie erbij verzinnen.
Angst? Waarvoor?
De felle oppositie van materialistisch denkende personen tegen de gedachte dat de geest van de waarnemer een actieve factor is in kwantumverschijnselen, is niet op feiten gefundeerd maar het gevolg van een geloof dat alles verklaard kan en moet worden uit permanente materie en de interactie daartussen. Dat is een geloof, geen bewezen feit als u dat nog steeds mocht denken. Zaken die niet verklaard kunnen worden uit dat geloof in permanente materie bestaan volgens deze gelovigen niet of horen dat in elk geval niet te doen. Wanneer die tegenstand zo fel is dan is die zeer waarschijnlijk gebaseerd op een diep verborgen angst. Wat die angst is, dat is de vraag.
John Clauser, Anton Zeilinger, Alain Aspect. Nobelprijs natuurkunde 2022.
Alain Aspect, Anton Zeilinger en John Clauser hebben samen de 2022 Nobelprijs toegekend gekregen voor hun inspanningen om aan te tonen dat kwantumverstrengeling bestaat en dat die non-lokaal is. John Clauser was de eerste die dat experimenteel aantoonde met een Bell test in 1972. In 1982 wordt zijn resultaat bevestigd door Alain Aspect, maar er zijn dan nog achterdeurtjes (loopholes) te bedenken die zijn resultaten op een klassiek fysische manier zouden kunnen verklaren. Dan – 35 jaar later in 2017 – voert Anton Zeilinger een test uit die alle eventuele loopholes definitief uitsluit.
Kwantumverstrengeling bestaat en is non-lokaal, dat wil zeggen de relatie die de deeltjes met elkaar hebben is instantaan en niet afhankelijk van hun onderlinge afstand en is dus strijdig met de relativiteitswetten van Einstein omdat zo’n relatie onmiddellijke communicatie tussen de deeltjes zou inhouden.
Eerlijk gezegd was een test die de eventuele loopholes uitsluit al in 2015 gedaan door het team van Hanson en Henson in Delft. Maar het is de heren Clauser, Aspect en Zeilinger van harte gegund, deze prijs. Het was in 1972 nog een heftig omstreden punt en dit soort onderzoek werd in die tijd nog niet echt gezien als bevorderlijk voor je wetenschappelijke carrière. Non-lokaliteit zette (te) grote vragen bij het beeld van de natuur zoals dat toen algemeen bestond. Het kon gewoon niet. Clauser en Aspect zetten hun carrière dus op het spel. Zie deze quote op Quanta Magazin in het artikel over de Nobelprijs onder de kop “Who performed Bell’s experiment?”: “Initially, physicists including Richard Feynman discouraged Clauser from pursuing the experiment, arguing that quantum mechanics needed no further experimental proof.“
Misschien maar even kort uiteenzetten wat de zogenaamde Bell test in principe inhoudt, de meer uitgebreide beschrijving vind je in mijn boek, hoofdstuk 5, “Het theorema van Bell”.
Het theorema van Bell
John Stewart Bell (1928-1990) publiceerde in 1964 wat nu het Bell theorema heet. Met dit theorema kan in principe experimenteel aangetoond worden of lokale variabelen wel of geen rol spelen in kwantumverschijnselen. Lokale variabelen leg ik nu hier niet uit maar het betekent uiteindelijk dat de kwantumdeeltjes permanent bestaan gedurende hun reis van bron naar detector – zoals wij aannemen dat kogels permanent bestaan over hun hele traject van bron tot doel, en zelfs eigenlijk al daarvoor. Onthoudt dat. De experimentele opzet van een Bell experiment moet zodanig zijn dat sneller-dan-licht communicatie tussen verstrengelde objecten uitgesloten is.
De meeste Bell-tests zijn uitgevoerd met gepolariseerd licht – dat wil zeggen gepolariseerde fotonenparen. Een EM-golf bestaat uit een elektrische en een magnetische veld component, deze oscilleren loodrecht op elkaar en allebei oscilleren loodrecht op de richting waarin het licht reist. De trillingsrichting van de elektrische component van de EM-golf wordt de polarisatierichting genoemd. Een polarisatiefilter, zoals een polaroid bril, laat alleen licht door dat in een bepaalde richting trilt. Als het licht in onder schuine hoek ten opzichte van de oriëntatie van het filter oscilleert wordt maar een deel van het licht doorgelaten. Het gepasseerde licht trilt in de richting die het filter heeft afgedwongen. Als het invallende licht loodrecht op de richting van het filter trilt dan wordt er niets doorgelaten. Licht is een EM-golf maar die golf bestaat kwantumfysisch gezien uit massa’s fotonen die stuk voor stuk gepolariseerd zijn. Hoe we ons de polarisatie van een enkel foton moeten voorstellen is niet duidelijk en dat doen we dan ook maar niet.
Verticaal gepolariseerd licht kan 90o gedraaid naar horizontaal in twee stappen. Daarbij blijft er 50% over van de verticaal gepolariseerde fotonen.
Geen gehalveerde fotonen maar waarschijnlijkheden
Bij polarisatie geldt dat fotonen die niet precies in de richting van het polariserende filter trillen, bijvoorbeeld onder een hoek van 30o, voor 50% doorgelaten worden maar daarbij niet gehalveerd worden. Hun frequentie wordt niet aangetast, maar de waarschijnlijkheid dat ze door het filter heen gaan hangt wel af van de hoek die hun polarisatie maakt met de oriëntatie van het filter. Dus als ze loodrecht op die oriëntatie gepolariseerd zijn is de kans dat ze erdoorheen gaan nul. Onder een hoek van 45o is de kans volgens de kwantummechanica dat ze door het filter komen ca. 71%. De fotonen die door het filter gaan zijn niet veranderd van energie, golflengte en frequentie. Ze zijn beslist niet gehalveerd. Het gaat dus puur om kansen.
De Bell test met gepolariseerde fotonen
Schema van een Bell twee kanalen experiment. A en B zijn de polarisators die ten opzichte van elkaar geroteerd kunnen worden.
De fotonen worden gedetecteerd (D+ of D-) en bij elke onderlinge hoek van de polarisators (A en B) worden de coïncidenties (tegelijk optredende detecties) en de hoek tussen A en B geregistreerd in de coïncidentiedetector. Volgens de behoudswetten van de fysica dienen de polarisatierichtingen van beide fotonen identiek te zijn indien ze als paar zijn gecreëerd. Maar deze gezamenlijke polarisatie is wel weer een kwantummanifestatie bij meting en is dus volstrekt willekeurig bij detectie van een foton.
Spooky action at a distance?
Als het linker foton bij detectie een bepaalde polarisatie blijkt te hebben, dan moet het rechter foton op dat moment dezelfde polarisatie hebben aangezien ze als paar gecreëerd zijn. En dat is vreemd als hun polarisatie pas ‘echt’ bestaat bij detectie zoals de kwantummechanica lijkt te zeggen. Dat lijkt op onderlinge communicatie. Maar zodra je dat veronderstelt moet je je ook afvragen hoe die communicatie tussen die twee verloopt: “Hallo ik ben gemeten, nu moet jij onmiddellijk ook je polarisatie laten zien en wel dezelfde als die ik op dit moment laat zien”. Dat is Einstein’s “spooky action at a distance”.
Klassiek permanente deeltjes of materialisatie door observatie
Het gaat er dus bij het Bell experiment om of vastgesteld kan worden of de polarisatie van de fotonen al bestond vanaf het moment van hun creatie (klassieke permanente deeltjes) of dat ze pas ‘materialiseren’ op het moment van hun detectie (non-lokale kwantum interpretatie). Volgens de non-lokale kwantumtheorie moet, indien de twee polarisators ten opzichte van elkaar niet gelijk georiënteerd zijn, de correlatie tussen de polarisaties van de fotonenparen – de [D-/D-] of [D+/D+] coïncidenties – groter uitvallen dan de correlatie die de klassieke permanente deeltjes theorie voorspelt.
Die van de hoek afhankelijke correlatie tussen de coïncidenties kan voor beide theorieën, klassiek lokaal of non-lokaal kwantum, voorspeld worden. Het geniale van Bell was dat hij inzag dat verschillen tussen klassieke lokale en kwantumtheorie optraden indien de polarisators (A en B) andere hoeken met elkaar maakten dan 0o, 90o, 180o of 270o. Zie figuur voor de voorspellingen van de correlaties zoals berekend in beide theorieën. Zo laat de figuur zien dat voor bijvoorbeeld een hoek van 158o tussen de twee polarisators de klassiek lokale verwachting voor de correlatie 0,75 (75%) zal zijn, maar voor de non-lokale kwantum verwachting zal dat 0,85 (85%) zijn.
De klassieke en de kwantummechanisch voorspelde correlaties tussen detecties van de gepolariseerde fotonenparen, gemeten bij verschillende hoeken tussen de polarisators in een Bell experiment. De blauwe kromme komt overeen met non-lokaliteit.
Lokaliteit gefalsifieerd
Als de gemeten correlatie van alle coïncidenties bij die hoek van 158o dus groter is dan 75% dan zijn lokale verborgen variabelen gefalsifieerd en is experimenteel bevestigd dat de polarisaties van beide fotonen pas ‘materialiseren’ bij meting in de D+ en D- detectoren. Op die manier kan aangetoond worden dat onderlinge communicatie met een snelheid die maximaal die van het licht is, in elk geval uitgesloten is en wordt de hypothese dat deeltjes pas bestaan bij detectie sterk bevestigd. Daarvoor is dus bij een Bell experiment vereist dat communicatie tussen de fotonen met maximaal de lichtsnelheid wordt uitgesloten.
Het betekent in elk geval dat er zeer hoge eisen aan Bell experimenten worden gesteld. Twee absolute eisen zijn:
Communicatie met maximaal de lichtsnelheid dient uitgesloten zijn; dat betekent dat de onderlinge afstand van de detectoren links en rechts zeer groot moet zijn of het tijdsverschil tussen de coïnciderende detecties links en rechts juist zeer klein.
Alle in het experiment verzonden fotonen dienen ook gemeten te zijn om te voorkomen dat er fotonparen die geen coïncidentie van dezelfde polarisatie vertonen buiten de meting vallen en daarmee de gemeten correlatie groter kunnen doen lijken.
Alle fotonen dienen van een bron te zijn die uitsluit dat hun creatie afhankelijk zou kunnen zijn van de experimentatoren.
Het experiment van Anton Zeilinger in 2017 heeft volledig aan al deze eisen voldaan. Hij gebruikte sterrenlicht fotonen.
Wat nu? Wanneer bestaat iets?
Elke Bell test – zie de tijdlijn op Quanta Magazine – heeft tot nu toe met toenemende bewijskracht bevestigd dat de kwantumdeeltjes hun eigenschappen – zoals polarisatie – pas ‘krijgen’ bij detectie. Met andere woorden, ze bestaan niet materieel totdat ze gedetecteerd worden.
Dat is nogal wat. Zeker als je bedenkt dat de kwantumwetten beslist niet beperkt zijn tot het atomaire domein maar ook gelden voor objecten met afmetingen in de grootteorde die wij met onze eigen zintuigen kunnen waarnemen, of groter. Er bestaat geen enkel goed argument waarom de kwantumwetten niet meer zouden gelden op ons dagelijks ervaringsniveau. De maan bestaat pas bij detectie. Punt. Sorry, professor Einstein.
Nu kun je eens over de volgende vraag gaan nadenken: als de polarisatie van een foton pas bestaat op het moment van detectie, hoe kan een polaroid filter dan werken? Ik laat je hierover voorlopig zelf even piekeren.
Daarom moet je je ten diepste gaan afvragen wat detectie en observatie eigenlijk zijn en wat het betekent als je de deur van je huis achter je dichtdoet en er niemand meer in huis achterblijft. De inhoud van je huis bestaat niet materieel zolang er niemand kijkt. De waarschijnlijkheid dat de inhoud zich vrijwel precies weer materialiseert zoals je die had achtergelaten is 99,999999999% (of nog dichterbij 100% maar nooit precies 100%). Dat is weer geruststellend natuurlijk. Zolang we de rol die de waarnemer speelt niet erkennen blijft de interpretatie van de kwantumfysica een vraagstuk dat dringend om een oplossing vraagt. Dat is mijn mening, en daar sta ik zeker niet alleen in. Veel fysici zijn al overtuigd van de rol van de waarnemer in experimenten, zoals Carlo Rovelli bijna met zijn hypothese dat alle eigenschappen van objecten ook – net als snelheden dat nu al zijn – relatief zijn. Lees Bernardo Kastrup, ook volgens hem is de permanentie van materie een verkeerd beeld van de werkelijkheid.
In elk geval wordt kwantumverstrengeling nu als vaststaand aangetoond beschouwd en wordt tegenwoordig gezien als een kwantumfenomeen dat uiterst interessante toepassingen mogelijk maakt, zoals kwantumcomputers op basis van licht die nu door de Twentse startup Quix Quantum worden geleverd. Maar daarover in een volgend bericht.
Richard Feynman zei graag dat alle kwantumfysica kan worden afgeleid door zorgvuldig na te denken over de implicaties van dit enkele experiment, dat het daarom de moeite waard is om het te bespreken.
Die aanbeveling van Feynman is inderdaad een uitstekende en die zullen we volgen. Je hoeft er geen wiskundeknobbel voor te hebben maar alleen maar logisch te kunnen denken. Op zich is dat al vrij lastig voor veel mensen natuurlijk (lees Thinking Fast and Slow van Kahnemann) maar beslist niet buiten het bereik van mensen met een gemiddelde intelligentie als ze de moeite nemen om zorgvuldig te denken.
Vrijwel alles wat ik over de kwantumfysica en haar interpretatie te zeggen heb is uiteindelijk gebaseerd op het in wezen simpele dubbele spleet experiment. Een groot deel van de meeste actuele en interessante kwantum experimenten is ook hierop gebaseerd. Het betreft steevast kwantumgolven die – na even verschillende wegen afgelegd te hebben – weer bij elkaar komen om met zichzelf te interfereren. Ze doven elkaar uit of versterken elkaar op verschillende plekken in een vast patroon. Andere interessante interferentie experimenten zijn de Mach-Zehnder experimenten maar daar gaat het hier nu even niet over.
Een eindeloze golf van mogelijkheden
Figuur 2: Dubbelspleet experiment met golven. Uitwaaierende lijnen van maximale uitwijking ontstaan door superpositie van twee golfpatronen.
De praktische interpretatie van de kwantumgolf, ook wel toestandsgolf genoemd, is dat het een golf is die alle potentiële materiële manifestaties van het bestudeerde object in zich heeft (superposities) en die zich dynamisch in ruimte en tijd uitbreidt totdat de golf op zijn weg een fysisch detectie instrument raakt.
Bij die ontmoeting manifesteert het object zich, potentie wordt fysieke presentie, en de golf verdwijnt tegelijkertijd in het niets.
Je kunt ook zeggen dat er slechts één van het oneindige spectrum van mogelijke materiële manifestaties die de golf bevat, overblijft en zich dus manifesteert en dat de rest daarvan spoorloos in het niets verdwijnt. De golf is dan het deeltje geworden.
Bij een dubbele spleet krijgen we een interferentiepatroon te zien, bij een enkele spleet overigens ook maar dat ziet er heel anders uit. In het midden van het enkele spleet patroon zien we een vlek met in het midden een maximale helderheid die naar de randen afneemt tot nul en dan nog enkele kleine maxima links en rechts daarvan. Die kleine maxima zijn het resultaat van effecten die de golf ondervindt bij de randen van de enkele spleet. Dat heet diffractie. De golf buigt bij de randen namelijk af van zijn hoofdrichting. De golven die van de linker- en van de rechterzijde van de spleet komen interfereren ook op hun weg naar het scherm.
Figuur 4: Huygens principe voor golven die een enkele spleet passeren
Er is dus een zeer duidelijk verschil tussen het patroon dat ontstaat achter een enkele spleet en achter een dubbelspleet. Beide patronen laten interferentie zien en zijn daarom het gevolg van golfgedrag.
Figuur 5: Het diagram aan de linkerkant toont het diffractiepatroon als gevolg van een enkele spleet. De breedte van dat patroon wordt bepaald door de spleetbreedte. @physics.stackexchange.com
Wat als we bij de spleten gaan kijken wat daar gebeurt?
Er wordt bij deze dubbele spleet experimenten duidelijk een belangrijke rol gespeeld door informatie. Dat ga ik uitleggen. Als we bij een willekeurig tweespleten experiment, of het nu om fotonen, elektronen, buckeyballs of nog grotere objecten gaat, het experiment zo inrichten dat het ook informatie beschikbaar maakt over de gekozen spleet, verschijnt het kenmerkende interferentiepatroon, de donkere en lichte banden, niet. In plaats daarvan is het resultaat een vlek die recht achter de spleten het helderst is en naar buiten in helderheid afneemt. Die vlek is het opgetelde resultaat van twee enkele spleet projecties die enigszins verschoven zijn ten opzichte van elkaar.
Figuur 6: Kijken bij de spleet – geen interferentie. Het object manifesteert zich in één van de twee spleten of lijkt dat te doen.Figuur 7: Resultaat van ‘kijken’ bij de dubbelspleet door welke spleet het object ging. De grijze lijn is de opgetelde projectie van golven die telkens door maar één spleet gaan.
De meest voor de hand liggende en eenvoudige interpretatie van bovenstaand patroon is dat de kwantumgolf voor elk geobserveerd object slechts door één van beide spleten is gegaan. Het hoeft dus niet zo te zijn dat het object zich daadwerkelijk in de spleet heeft gemanifesteerd. De kans om het aan te treffen in de spleet was daar 100% op een zeker moment, maar de filosofisch interessante vraag is of dat hetzelfde is als een materiële aanwezigheid.
De invloed van informatie gemeten
In een belangrijk experiment uitgevoerd aan het Korea’s Institute for Basic Sciences (IBS) in 2021 is het effect op de interferentie gemeten van de hoeveelheid informatie over de gekozen spleet. In het artikel in Physicsworld zie ik de veelvuldig gemaakte denkfout dat het experiment de scheiding aantoont tussen kwantumgolfgedrag en deeltjesgedrag, door Niels Bohr complementariteit genoemd. Ik vind dat principieel fout omdat we in alle gevallen – achteraf – golfgedrag constateren dat uiteindelijk pas bij de detector in een waargenomen deeltje resulteert. Er is dus altijd een golf die zelf niet waargenomen wordt maar wordt aangenomen als verklaring van de verschijnselen, en er is altijd uiteindelijk een deeltje dat wel waargenomen wordt. Als u dat een subtiel verschil vindt dan heeft u gelijk, maar het is in de interpretatie die ik hieronder zal geven desalniettemin belangrijk.
Het effect in het Koreaans experiment is dat het interferentiepatroon dat we zien als we geen informatie over de gepasseerde spleet kunnen vaststellen, geleidelijk overgaat van een patroon als in figuur 2 – donkere en lichte banden – in een patroon als in figuur 7 – twee over elkaar gelegde enkele spleet projecties. Naarmate er meer informatie beschikbaar gemaakt wordt over de gepasseerde spleet komt het patroon meer overeen met figuur 7. De experimentatoren konden die informatie dus gecontroleerd gradueel vermeerderen of verminderen.
Conclusie: de informatie die het experiment kan opleveren speelt een cruciale rol in hoe de kwantumgolf zich door de spleten heen beweegt. Hoe meer informatie, hoe meer de golf door één van de spleten gaat lopen en hoe meer het enkele spleetpatroon getoond wordt. Er is in het experiment zelfs een mathematische relatie vastgesteld tussen de beschikbare informatie en de verdeling van de kwantumgolf over de spleten. Die ziet er zo uit: V (interferentiepatroon duidelijk twee spleten) en P (spleetinformatie) zijn gerelateerd volgens de mathematische expressie P2 + V2 = constant. Pythagoras kijkt weer eens mee over onze schouders zoals zo vaak in de kwantumfysica.
Decoherentie
Eigenlijk kun je dus zeggen, wanneer de golf door maar één spleet gaat, dat de kwantumgolf de helft van de mogelijkheden die de golf bezit voor de manifestatie van het deeltje verloren heeft. Dat is niets meer of minder dan decoherentie, zij het een gedeeltelijke. Dus decoherentie en informatie zijn positief gecorreleerd, hoe meer informatie, hoe meer decoherentie. Zo bezien neemt men dus een zodanige decoherentie van de kwantumgolf waar dat het deeltje nog door één spleet lijkt te gaan. En dan is de meestal getrokken conclusie dus dat het deeltje in de spleet was terwijl we strikt genomen alleen zouden mogen zeggen dat de golf slechts door één spleet ging.
Hier hebben we dus een andere interpretatie van decoherentie te pakken dan die waarin de moleculaire onrust van het meetinstrument die decoherentie veroorzaakt, een hypothese waar Von Neumann al tegen protesteerde en Schrödinger met zijn kat in doos gedachte-experiment juist indirect voor pleitte.
Maar de totale decoherentie dan bij de detector? Wordt die dan ook veroorzaakt door de informatie die we hebben? Dat is inderdaad prima te verdedigen. De informatie die we namelijk hebben is dat de detector altijd een fysieke barrière vormt voor het deeltje. Mee eens? Die informatie is voor 100% gecorreleerd met de volledige decoherentie van de kwantumgolf bij de detector.
Met deze interpretatie kunnen we ook de uitzonderingen verklaren op wat moleculaire onrust decoherentie veroorzaakt. Dat zijn de optische onderdelen, zoals lenzen en spiegels die geen decoherentie veroorzaken terwijl ze groot en onrustig genoeg zijn. En dat de uitzonderingen wegvallen pleit natuurlijk extra voor deze informatie-decoherentie interpretatie. Denk daar maar eens over na. Misschien goed nieuws voor de bouwers van kwantumcomputers waar de decoherentie van hun verstrengelde qubits het grote probleem is.
De rol van de waarnemer
Om terug te komen op die acht blinde monniken en hun olifant, volgens mij is het onderdeel van deze experimenten waar veel fysici een blinde vlek voor lijken te hebben juist het onmisbare onderdeel waarvoor informatie een grote rol speelt: de waarnemer. Die is de olifant in de kamer.
Quantum: nieuwe regels of een heel nieuw spel?
Op vrijdag 23 september aanstaande is er in het kader van het Better Future Now Festival in De Waag in Amsterdam een hele dag, met workshops en sprekers, met als motto ‘Quantum: nieuwe regels of een heel nieuw spel?’. Van ca. 15:30 tot 17u wordt daar door experts op diverse terreinen, onder andere Deborah Nas, Carlo Beenakker, Andrija Pavlovic, Douwe-Sjoerd Bosman, Hairi Oumaima, Lieven Vandersypen en Caiseal Beardow, hun visie op de kwantumfysica gebracht. Van 17 tot 18u is er een paneldiscussie. Ik ben ook uitgenodigd als een van de sprekers. Daar ga ik het, binnen de toegestane tijd van tien minuten, over dit onderwerp hebben. Als u bovenstaande in dit bericht gelezen en begrepen hebt, dan weet u al meer dan ik in die tien minuten kwijt kan. Maar er is gelukkig daarna ook nog gelegenheid voor vragen.
Quantumbewustzijn op losse schroeven door ondergronds experiment
Op vrijdag 5 augustus 2022 verschijnt dit artikel met bovenstaande naam in NewScientist. Ik kreeg meteen van twee kanten vragen over wat dit betekent voor de hypothese van het primaire bewustzijn die ik verdedig in mijn boek en op mijn website. Eigenlijk goed nieuws, maar dat zal ik wel even uit moeten leggen.
Het artikel gaat over de zogenaamde Orchestrated Objective Reduction (Orch OR)-theorie van fysicus Roger Penrose en anesthesioloog Stuart Hameroff. Dit is wat deze theorie zegt in het kort:
‘Er kunnen superposities van kwantumtoestanden ontstaan in je brein, in zogeheten microtubuli (kleine eiwitstructuren in de zenuwcellen in het brein). Een bewuste ervaring vindt plaats op het moment dat die superposities instorten’.
Orchestrated Objective Reduction – Orch OR gefalsifiëerd
Afbeelding uit ‘A review of the ‘Orch OR’ theory’: Microtubules die via de kwantumcollaps informatie verwerken. Dat zou dan bewuste ervaring genereren.
Dit is dus goedbeschouwd een van de theorieën die bewustzijn proberen te verklaren als uiteindelijk een product van de hersenen. Dit keer dan wel als een product van kwantumtoestanden in de hersenen. Het instorten van de superposities – de kwantumcollaps – wordt gezien als fysiek, de superposities zijn alle fysiek – alle mogelijkheden bestaan echt – en gaan dan bij de ineenstorting over in slechts één van alle mogelijkheden, de rest verdwijnt spoorloos in het ‘kwantumniets’.
Als die ineenstorting fysiek is, en dat denken Penrose en Hameroff, dan betekent het een kleine verandering in de totale elektrische lading en volgens de wetten van Maxwell moet er dan een klein elektromagnetisch signaal gegenereerd worden. Dat is dan het signaal wat de onderzoekers, die de Orch OR theorie wilden testen, onderzochten in de diepe grotten van Gran Sasso waar verstoringen van de metingen door kosmische straling zo klein mogelijk zijn omdat die eerst door dikke lagen gesteente heen moeten. Een hoogstwaarschijnlijk kostbaar onderzoek dat opleverde dat de kwantumcollaps geen elektrische signalen genereert. Hiermee is dan een van de basisveronderstellingen van Orch OR gefalsifieerd. Mooi, opgeruimd staat netjes. Eén hypothese minder over de relatie kwantumfysica en bewustzijn. Goed nieuws dus. We hebben er al meer dan genoeg.
Maar de Orch OR theorie heeft volstrekt niets te maken met de hypothese van het primair bewustzijn. Ik hoop dat u dat begrijpt. Orch OR is een loot van de theorieën die bewustzijn proberen te verklaren vanuit het materiële, hier met een snufje kwantumfysica waarbij dat snufje uiteindelijk ook weer een materiële hypothese is. De primair bewustzijn hypothese is dat materie een secundair verschijnsel is dat door dat bewustzijn wordt gecreëerd bij de waarneming. Dat is iets volstrekt anders.
Kan Primair Bewustzijn ook gefalisifiëerd?
Mocht je de hypothese van het primair bewustzijn willen falsifiëren dan kan dat een stuk eenvoudiger en goedkoper dan met een mediageniek experiment diep onder de Gran Sasso. De hypothese van primair bewustzijn is in mijn boek gebaseerd op het begrip informatie. De informatie die een meting of observatie kan opleveren bepaalt hoe het geobserveerde object zich gedraagt of heeft gedragen. Het is steeds duidelijker aan het worden in experimenten dat hoe minder informatie een meting oplevert hoe meer golfgedrag wordt vertoond. Het meest extreme voorbeeld daarvan is het effect dat wanneer gekeken wordt door welke spleet van de dubbelspleet het object ging, het kenmerkende interferentiepatroon, de lichte en donkere banden verdwijnen in een enkele uitgespreide vlek. Nog steeds het resultaat van een golf maar nu van een die door slechts één spleet ging. De onontkoombare conclusie is dan dat het object zich in slechts één spleet gemanifesteerd moet hebben – als antwoord op het feit dat de informatie die we konden verkrijgen daar precies over ging. Dat het om informatie gaat is echter geen bewijs dat het om het bewustzijn van de waarnemer gaat al moeten we ons afvragen of informatie nog wel iets betekent als het niet in ons bewustzijn verschijnt. Maar, net zoals het ineenstorten van de kwantumgolf een elektrisch signaal zou moeten produceren een basisaanname is van Orch OR, is de ineenstorting van de kwantumgolf door beschikbare informatie een basisaanname van het primair bewustzijn. Als we die aanname kunnen falsifiëren dan wordt het lastig voor die hypothese.
De kwantuminformatiewisser kan dat
De kwantum informatiewisser experimenten zijn een goede stap in die richting maar voor het falsifiëren van de informatiehypothese moet er nog iets aan gesleuteld worden. In alle kwantumwisser experimenten gebeurt het onherroepelijk vernietigen van de informatie over de gekozen spleet door een halfdoorlatende spiegel. En laat dat nu net een fysiek onderdeel zijn waarvan elke fysicus, die de Kopenhaagse interpretatie min of meer volgt, vreemd genoeg automatisch aanneemt dat het een uitzondering vormt op de regel dat een fysiek object, als het maar massief genoeg is, de kwantumcollaps teweegbrengt. De kwantumcollaps vindt volgens zo’n fysicus plaats in en door de detector en niet door de halfdoorlatende spiegel of andere optische onderdelen. Mijn suggestie is echter dat de kwantumgolf pas instort op grond van de informatie die beschikbaar is. Dus niet door de detector maar door het vernemen van het resultaat van de detector. Dat wil zeggen dat, als we die informatie pas na het passeren van de detector onherroepelijk vernietigen vóórdat iemand die gezien kan hebben, het interferentiepatroon van lichte en donkere lijnen weer getoond wordt. Zo’n precisie experiment is zonder meer uitvoerbaar in een willekeurig goed uitgerust universitair optisch laboratorium.
In het bovenstaande figuur kun je zien dat de kwantumwisser onderdelen – twee simpele schakelaars – zich direct achter de detectoren bevinden. De set-up is een redelijk eenvoudige aanpassing, eigenlijk een drastische versimpeling, van een in 1999 uitgevoerd kwantumwisser experiment op de Maryland universiteit in Baltimore. Dat experiment wordt nogal eens ge- of misbruikt door er-is-alleen-materie fysici om de onzin van de kwantumwisser aan te tonen aangezien het 1999 Maryland experiment een fundamentele fout in zijn opzet had waardoor de conclusie niet gewettigd was. De debunkers gaan dan gemakshalve voorbij aan de correcte én geslaagde kwantumwisser experimenten die naderhand gedaan zijn aan dezelfde universiteit. Voor diegenen die zich willen verdiepen in deze ‘harde’ kwantumwisser verwijs ik naar deze pagina op mijn website of naar hoofdstuk 13: ’Falsifieerbaarheid van het bewustzijnsmodel’ in mijn boek.
Het wachten is dus op onderzoekers die deze kans om de primaire bewustzijn hypothese te kunnen falsifiëren niet voorbij willen laten gaan. Geen Gran Sasso nodig. De NewScientist lezer wacht op ze en ik ook.