De waarnemer en zijn meetinstrument

De klassieke waarneming, de objectieve meting

In de klassieke fysica speelt de menselijke waarnemer geen rol in dat wat waargenomen wordt of hoort dat althans niet te doen. Alles wordt bestudeerd vanuit het zogenaamde 3e persoonsperspectief. In alle experimenten dient enige invloed van de meting zo goed mogelijk uitgesloten te worden, al is er natuurlijk wel altijd enige invloed. Denk bijvoorbeeld aan de radardetectie van de snelheid van een auto. Het radarfoton kaatst terug van de auto en heeft dus een minuscule invloed op de snelheid van de auto. Maar dat effect is zo klein dat we dat rustig kunnen negeren in de praktijk. Beroep op dat soort meetfouten bij het digitaal loket verkeer zal geen gehoor krijgen. De elektriciteitsmeter verbruikt zelf ook een heel klein beetje energie waar de klant niets aan heeft bij de meting. Maar protesteren bij de energieleverancier zal weinig opleveren, ben ik bang.

De waarneming in de kwantumfysica

In de kwantumfysica – een loot aan de tak van de fysica die in zijn enorme succes de fundamentele rol van klassieke fysica heeft overgenomen – is dat echter niet zo, de manier waarop we meten is van essentiële invloed op dat wat we meten. Daar is geen twijfel meer over. Is dat nu de invloed van het meetinstrument of van de experimentator? De discussie over wat precies een meting is, is na 120 jaar kwantumfysica nog steeds niet echt beslist. John von Neumann – een van de eerste kwantumfysici – heeft al gezegd dat het waargenomen object en het waarnemende instrument niet fysiek op een of andere manier met elkaar verbonden zijn om zo de kwantumcollaps te veroorzaken. Beide zijn uiteindelijk samengesteld uit fundamentele deeltjes die zolang ze niet gemeten zijn zich als een immateriële golf van potentie zullen gedragen, de toestandsgolf. Beide toestandsgolven zullen zich bij een meting met elkaar vermengen, maar elkaar daarbij niet laten instorten, net als twee elkaar ontmoetende golven door elkaar heen zullen lopen zonder elkaar te elimineren. Bij de ontmoeting golven ze even samen en daarna golven ze gewoon verder. Er is volgens von Neumann daarom geen enkele aanleiding om een speciale beïnvloedende rol aan het fysieke meetinstrument toe te kennen inzake het einde van de toestandsgolf, de zogenaamde kwantumcollaps. Zijn inzicht werd genegeerd aangezien de invloed van de waarnemer en zijn bewustzijn niet objectief meetbaar was en er dus liever buiten gelaten werd. Wat het nog erger maakt is dat de toestandsgolf wel een golf is die we met de fysica formeel – dwz met getallen en symbolen – in principe kunnen beschrijven, berekenen en voorspellen, maar dat die golf zelf niet materieel waarneembaar is, niet eens materieel bestaat. Het is een golf van waarschijnlijkheden en dat zijn uiteindelijk mathematische constructies van de geest.

Is dan alles waarnemer?

Zodra je meet echter, houdt de immateriële golf op te bestaan en vinden we een van de vele mogelijkheden, het deeltje, dat geen golf is. Dat wordt ook zo geformuleerd in de Kopenhaagse interpretatie van Bohr en Heisenberg. Langzamerhand is het inzicht van Von Neumann, Bohr en Heisenberg – vooral vanwege enkele geavanceerde kwantumfysische experimenten zoals het uitgestelde keuze-experiment – zodanig bevestigd dat de waarnemer, die het waargenomene fysiek verwerkelijkt, niet meer te negeren is bij het fundamentele begrip van de natuur, zoals de fysica dat nastreeft. Hetgeen o.a. Carlo Rovelli heeft genoopt om dan maar letterlijk alles tot waarnemer van elkaar te bombarderen. Elk deeltje bestaat volgens hem alleen in relatie tot een ander deeltje. Mijn vraag is natuurlijk hoe dat werkt als beide deeltjes – nog – niet materieel bestaan en het dan wel klaarspelen om eerst in relatie met elkaar te komen en dan materieel te worden. Naar mijn gevoel is hier de volgorde verkeerd. Kosmoloog en kwantumfysicus Thomas Hertog beschrijft in ‘Het Ontstaan van de Tijd’ ook iets dergelijks waardoor alle dingen waarnemers worden die de kwantumgolf doen instorten en materie verschijnt. Maar dingen zijn toch ook van materie gemaakt die eerst zelf moet instorten? Dus – om de echte vraag te stellen – wat verstaan we nu precies onder een waarnemer en wat voor rol speelt die eigenlijk?

Wat is een waarnemer volgens de kwantumfysica?

Alternative realities Wigner’s friend experiment 2019

In veel kwantumfysische experimenten – vooral die de afhankelijkheid van de waarnemer proberen te onderzoeken – wordt de rol van de waarnemer tot nog toe door een instrument uitgevoerd. De vraag is of dat het juiste perspectief is. In de bovenstaande figuur van een bijzonder ingewikkeld experiment, gebaseerd op Eugene Wigners gedachte-experiment met meerdere waarnemers, is dat in elk geval op die manier geïmplementeerd. In dat experiment wordt binnen een gesloten omgeving een experiment uitgevoerd. Een van de zogenaamde waarnemers bevindt zich binnen die gesloten omgeving en neemt dus het resultaat van zijn experiment direct waar, de toestandsgolf is voor die waarnemer en door de waarneming overgegaan in een waargenomen deeltje. Maar buiten de gesloten omgeving bevindt zich een tweede waarnemer waarvoor de inhoud van die gesloten omgeving nog steeds een toestandsgolf is omdat hij de inhoud van de grotere doos nog niet waargenomen heeft. Pas als die externe waarnemer de inhoud van de gesloten omgeving, de grotere doos, kan waarnemen eindigt voor hem de toestandsgolf en wordt de meting van het deeltje een feit, het krijgt wat de tweede waarnemer betreft dan pas zijn fysieke eigenschappen. Wie van deze waarnemers is nu degene die het gemeten deeltje met zijn eigenschappen teweegbrengt?

De poppetjes binnen en buiten de doosjes, die hier de waarnemers moeten voorstellen, zijn in dit experiment fysieke meetinstrumenten en missen dus het bewustzijn waardoor ze hun waarneming ook zouden kunnen interpreteren. Is dat interpreterende bewustzijn hier eigenlijk dus nodig? De experimentatoren denken blijkbaar van niet. Overigens was de uitkomst van het experiment al zodanig dat we aan het bestaan van een objectieve materiële wereld waar consensus regeert, waarin een feit gewoon een feit is, onafhankelijk van wie het waarneemt, zouden kunnen gaan twijfelen.

Is bewustzijn echt nodig? Is interpretatie nodig?

Kan een fysiek instrument zijn omgeving waarnemen en die waarneming dan interpreteren? Ik noem hier expres iets dat een fysiek instrument volgens mij niet kan, hoe geavanceerd ook, namelijk interpretatie. Het toekennen van betekenis, bedoel ik daarmee. Dat is hetgeen waar deze hele discussie eigenlijk om draait. Wat is interpreteren? Kan een fysiek instrument dat? De experimentatoren denken van wel en dat past helemaal in het materialistisch beeld van de wereld waarin de mens slechts een complexe machine is die in principe beschreven kan worden als het resultaat van zijn onderdelen. Het brein is in hun visie een geavanceerde computer, toevallig ontstaan in het evolutionaire proces van de overleving van de meest geschikte biologische machines, en kan dus qua brein rustig vervangen worden door een niet-biologische geavanceerde AI-machine zoals bijvoorbeeld ChatGPT. Interpretatie is in die visie niet verschillend van een berekening. Is er dus wel of geen verschil, en wat is dan het verschil? Omdat ook maar proberen te beantwoorden moeten we de discussie toch maar wat vereenvoudigen en maar eens kijken naar de essentiële verschillen tussen een eenvoudig ‘waarnemend’ meetinstrument als een cv-thermostaat en een biologische waarnemer.

Kan een fysiek instrument een waarnemer zijn?

Wat is het verschil tussen de cv-thermostaat en het biologische wezen dat voor een aangename omgevingstemperatuur afhankelijk is van zijn cv-thermostaat? Is er een fundamenteel verschil, fundamenteel in de fysieke zin? De thermostaat ‘voelt’ de omgevingstemperatuur, bepaalt of die afwijkt van de ingestelde waarde en stuurt vervolgens de cv aan. Is dat interpretatie? Is dat dus een meting? Dat lijken mij essentiële vragen al kan daar, vermoed ik, nog niet een echt 100% waterdicht antwoord op gegeven worden. Maar ik doe toch een poging.

Wat laat de toestandsgolf instorten?

We zouden daarvoor de volgende vraag kunnen stellen. Hoe is het mogelijk dat een fysiek instrument, dat zelf niet waargenomen wordt en dus in een toestandsgolf verkeert, de toestandsgolf doet instorten (reduceert)? Denk aan die cv-thermostaat. Die doet zijn werk ook als er niemand aanwezig is en men vergeten is om de gewenste temperatuur aan te passen bij een paar dagen afwezigheid. Als je dan na een paar dagen thuiskomt merk je dat het huis lekker warm is, dat de thermostaat dus nog aan staat en concludeer je op dat moment dat gedurende jouw afwezigheid de cv voor niets heeft staan stoken. Die conclusie – het was voor niks – is interpretatie. Dat kon je onbewuste thermostaat dus niet bedenken, anders had die wel iets anders gedaan. Kun je die onbewuste thermostaat nu een waarnemer noemen? Heeft de thermostaat de toestandsgolf die onder andere je cv-ketel, de radiatoren en de temperatuur in je huis bevat doen instorten tot een fysiek huisverwarmende cv? Elke keer dat die de temperatuur mat? Hoe dan?

Echte waarnemers interpreteren

Ik denk dat het inderdaad om interpretatie gaat. Het toekennen van de betekenis van een waarneming. Dat doet een instrument niet. Ik moet de thermostaat eerst vertellen, programmeren heet dat, wat een prettige temperatuur is, dat kan die zelf niet want een dergelijk instrument heeft geen weet van ‘prettig’. Nu zul je misschien aanvoeren dat een geavanceerde AI als ChatGPT dat wel zou kunnen. Maar daarvoor zou ChatGPT wel eerst een gigantische database moeten doorzoeken op gegevens over prettige temperaturen voor menselijke wezens. En hoe is die database gevoed? Juist. Door menselijke wezens die wat zij een prettige temperatuur vonden, er eerst in gebracht hebben. Hadden ze dat niet gedaan dan had ChatGPT geen antwoord geproduceerd. Niet op de vraag wat een aangename temperatuur is, misschien wel op de vraag welke temperatuur een biologisch wezen als de mens nodig heeft. Maar dat bedoel ik niet met aangenaam. Dat is namelijk geen in getallen uit te drukken ervaring. Altijd, en zonder uitzondering, is de vraag naar de betekenis van een waarneming, de interpretatie ervan, terug te voeren op een waarneming door een wezen dat zijn waarneming zelf bewust kon interpreteren als aangenaam of onaangenaam, rood of groen, hard of zacht, nat of droog, mooi of lelijk. Dan kun je pas beseffen dat in de afwezigheid van mensen het ‘aangenaam’ zijn van de temperatuur nergens op slaat. Zoiets zal de thermostaat uit eigen beweging niet bedenken. Natuurlijk kan zoiets geprogrammeerd worden, maar dan is daar altijd weer uiteindelijk iemand voor nodig die zoiets eerst bedenkt en dan als proces programmeert.

Bewuste interpretatie is altijd het slotstuk van het experiment

Dat er uiteindelijk een bewuste interpreteerder nodig is, geldt volgens mij zonder uitzondering voor elk experiment. Zelfs voor een run van de Large Hadron Collider in Geneve. Uiteindelijk wordt het resultaat bekeken door een bewust wezen dat er betekenis aan toekent. We vernemen dan uiteindelijk wel de betekenis, maar daar wordt meestal niet bij vermeld dat daar altijd weer een persoon aan te pas kwam. Dat is namelijk zo ontzettend vanzelfsprekend dat dat niet expliciet genoemd hoeft te worden. Dat betekent wel dat een essentieel onderdeel bij de rapportage van een experiment nooit wordt genoemd. De uitslag van de meting was X, en dat betekent Y. En dat laatste stukje ‘en dat betekent Y’, daar gaat het om. Dat is namelijk de interpretatie van een persoon en daarmee de eigenlijke beleving van de wereld. Daarmee is het einde van de toestandsgolf die daarvoor nog alle mogelijkheden bevatte een feit geworden. Dat einde met die ene mogelijkheid bevat dan ook de voorafgaande geschiedenis. Zoals in voorgaand voorbeeld over de cv meteen de geschiedenis van het ongewenste gasverbruik gedurende jouw afwezigheid een feit is geworden na jouw vaststelling ervan. Dat feit is dan na de kwantumcollaps door de waarneming – helaas – niet meer te veranderen. Dat noemen we dan een feit. Iets waarover consensus kan bestaan.

Wat is dan de rol van een registrerend meetinstrument?

Even genoeg stilgestaan bij de waarnemer. Wat is een meetinstrument in deze context? De eis lijkt te zijn dat het moet kunnen registreren. Daarmee vallen al een bepaalde klasse van passieve meetinstrumenten af. Denk aan de meetlat bijvoorbeeld, die verricht zelf geen registratie. Dat is dus een volstrekt passief meetinstrument in tegenstelling tot zo’n geavanceerde cv-thermostaat die het binnenshuis temperatuurverloop patroon onthoudt om te anticiperen op het volgende moment van opwarmen. Dat lijkt een mooi criterium, meten plus registratie, maar is nu een voltmeter aangesloten op een recorder wel of geen waarnemer? Is de fotondetector aangesloten op een coïncidentiedetector in een geavanceerd dubbelspleet experiment een waarnemer? Probeer daarom, om die vraag te kunnen beantwoorden, je eens in te denken hoe een registrerend meetinstrument het geregistreerde object of de toestandsgolf zou kunnen beïnvloeden en vooral waarom een ander gelijksoortig instrument dat niet zou doen. Neem bijvoorbeeld een massief ijzeren staaf. Dat lijkt geen registrerend instrument, tot je bedenkt dat de staaf uitzet of krimpt naargelang zijn temperatuur. De staaf meet op die manier de temperatuur. Als de staaf lang genoeg is en op een slimme manier verbonden aan een schrijfstift en een rol papier zou je het verloop van de temperatuur kunnen registreren. De verandering van de lengte van de staaf levert de informatie over het verloop van de temperatuur. Je kunt de staaf met stift en papier dus ook, in deze context, zien als een registrerend meetinstrument. Maar omdat we er op een ingenieuze wijze gebruik van maken zou hetzelfde passieve instrument ineens wel een waarnemer worden die de kwantumgolf doet instorten. Dat is inconsequent geredeneerd.

Je zult een willekeurige ijzeren staaf dus niet gauw aanmerken als waarnemend meetinstrument. Als je op deze wijze gaat nadenken over registrerende meetinstrumenten wordt het idee van het instrument als waarnemer dus inconsequent en daarmee uiterst aanvechtbaar. Of een instrument registreert of niet zou dan niet bepaald worden door zijn fysische eigenschappen maar door de manier waarop wij er gebruik van maken, en dan komt de bewuste waarnemer meteen weer om de hoek kijken. Uiteindelijk moeten we dus beginnen te erkennen dat ook bij een instrument dat meet en registreert de uitslag pas resulteert in een echte waarneming – de waarneming die de kwantumcollaps doet plaatsvinden – als er door een bewuste waarnemer naar gekeken wordt. Als we dat als werkelijke verklaring accepteren dan hebben we wellicht een aanvaardbaar bruikbaar en consequent criterium voor de definitie van een meting en meteen ook voor de aanleiding van de kwantumcollaps, de materiële manifestatie van de wereld.

Conclusie

Er is uiteindelijk dus altijd een bewuste waarnemer nodig voor een echte meting. Het meetinstrument is dan niets anders dan een verlengstuk van onze zintuigen en kan niet de aanleiding zijn voor de kwantumcollaps, het verschijnen van de materie in onze wereld. Dat heeft een diepgaande betekenis voor ons ervaren van de wereld. Wij zijn essentieel in het verhaal. Wij maken een essentieel onderdeel uit van de wereld. Door haar waar te nemen en dus te ervaren.

Een Crash Course Kwantumfysica en Bewustzijn

De kwantumfysica is de meest succesvolle fysische theorie die we op dit moment hebben. De voorspellingen zijn uiterst succesvol. Maar het lijkt of niemand begrijpt wat die theorie wil zeggen over de wereld. Absurde interpretaties, zoals het multiversum waarin letterlijk alles tegelijk gebeurt wat er maar zou kunnen gebeuren, worden serieus besproken. Absurde interpretaties zijn echter helemaal niet nodig. Veel fysici en ook niet-fysici hebben de boodschap al wel begrepen, ondanks luid protest uit de materialistisch georiënteerde hoek dat bewustzijn geen rol zou spelen.

Waarom ondersteunt de kwantumfysica het primaire bewustzijn? Wat zegt dat over ons? Wat zegt dit over de materie? Die vragen probeer ik te beantwoorden in deze crash course kwantumfysica en bewustzijn voor de niet-fysicus van 1 uur. Ook zeer geschikt voor beginnende fysici.

Richard Feynman moet gezegd hebben dat als je denkt dat je kwantumfysica begrijpt, dat je er niets van begrepen hebt. Maar hij zei ook dat de beste manier om iets van de kwantumfysica te begrijpen het dubbele spleet experiment is. Dat experiment toont ondubbelzinnig aan dat de grond van alle werkelijkheid niet materieel is en zich golfvormig gedraagt. Een golf die we op geen enkele manier rechtstreeks kunnen waarnemen, maar die wel alles wat we waarnemen vorm en historie geeft. We zullen het dubbele spleet experiment dus kritisch bekijken.

Neem je tijd en een kop koffie. Neem rustig pauzes tussendoor ook al heet het een Crash Course. En blijf vooral zelf kritisch denken. Dat wil ook zeggen dat je je eigen gedachten en bezwaren ook kritisch zult moeten beoordelen.

Een inzicht dat de wereld op zijn kop zou kunnen zetten

Psychokinese en kwantumverstrengeling

Gezien de tegenwoordig ruime mogelijkheid om via het internet psychokinese-experimenten te doen wordt het tijd om de experimenten van professor Helmut Schmidt (Lees: Kwantumfysica, informatie en bewustzijn: Hoofdstuk 6 / 7 kritische experimenten / 2. Pk experimenten) weer eens op te poetsen, aangezien daar niet alleen psychokinese wordt aangetoond maar ook kwantumverstrengeling van macro-objecten – ik bedoel daarmee objecten die we gewoon zonder speciale instrumenten kunnen waarnemen en hanteren.

Helmut Schmidt (1928-2011) en zijn QRNG’s

Schmidts onderzoek vond plaats in de jaren 1970-1980 op het Rhine Research Center Institute for Parapsychology. Er is zware kritiek op zijn onderzoek geuit, (C. E. M. Hansel. (1980). ESP and Parapsychology: A Critical Re-Evaluation. Prometheus Books. pp. 222-232) waarin onzorgvuldigheid en/of fraude worden gesuggerereerd:

' ... de nodige voorzorgsmaatregelen werden niet genomen, er was geen waarnemer of tweede experimentator bij een van de experimenten, geen dubbelcheck van de opnamen en er werden geen aparte machines gebruikt voor hoge en lage score pogingen. Er waren zwakke punten in het ontwerp van de experimenten die bedrog niet uitsloten. Er was weinig controle over de onderzoeker en onbevredigende kenmerken van de gebruikte machine.' 

Dat kunnen redenen zijn om het onderzoek nog eens beter over te doen, maar niet om uit te gaan van mogelijk bedrog. Bedrog komt natuurlijk ook voor bij wetenschappers, zeker als ze sterk publicatiegericht zijn, maar dan dient er wel een duidelijke aanleiding voor zo’n verdenking te zijn. Zeker is wel dat Schmidt door zijn publicatie niet in zijn carrière vooruit werd geholpen, integendeel. Voorts is de acceptatie van het verschijnsel van beïnvloeding van kwantumgeneratoren – QRNG’s – aanmerkelijk gegroeid vanwege het Global Consciousness Project.

Helmut Schmidt met een proefpersoon in een QRNG experiment

Wat mij betreft zijn Schmidts resultaten alleszins de moeite waard om op een moment dat zijn onderzoek grootschaliger, met meer geavanceerde middelen en wellicht tegen lagere kosten via het internet herhaald en geverifieerd zou kunnen worden. Daarom hier een korte beschrijving van Schmidts onderzoek. Daarna zal ik duidelijk maken waarom er volgens mij hier sprake is van kwantumverstrengeling tussen macro-objecten en dat het belangrijk is dat zoiets goed onderzocht wordt.

Floppy’s als opslag voor de QRNG

Schmidt maakte in 1970 al gebruik van kwantumgeneratoren – QRNG’s – voor zijn experimenten. De uitvoer van zo’n QRNG – de electronische versies van nullen en enen – werd gebruikt om rode en groene lampjes aan te sturen, één voor rood, nul voor groen. Die nullen en enen werden – initieel – slechts ter controle opgeslagen op floppy disks. Dan konden resultaten en eventuele afwijkingen snel via de computer geanalyseerd worden. In die jaren was de floppy het draagbare opslagmedium voor computers. Een dun flexibel plastic schijfje voorzien van een magnetiseerbare laag en opgeborgen in een vierkant soort envelop. Met de magnetische lees- en schrijfkop van een floppy disk drive kon je er data op opslaan en ook weer van aflezen. Het zal blijken dat het belangrijk is dat een floppy disk iets is dat je kunt beetpakken en dat een deel van de magnetische laag door de afgeronde opening in de ‘envelop’ gewoon zichtbaar is.

Floppy disk met magnetisch gevoelige laag duidelijk zichtbaar
Floppy disk drive

De uitvoer van een goede QRNG is – volgens de zo succesvolle kwantumfysica – volledig willekeurig. Het is totaal onvoorspelbaar of er een 0 of een 1 geproduceerd gaat worden maar bij een goed afgestelde QRNG zullen er gemiddeld precies evenveel nullen als enen geproduceerd worden. Er zullen dus, bij grotere aantallen, evenveel groene als rode flitsjes geproduceerd worden.

Psychokinese op QRNG’s

Principeschets van het PK-exeriment van Schmidt

Een proefpersoon werd gevraagd om de rode en groene flitsjes te proberen te beïnvloeden. Meer rode dan groene, of andersom. Na een sessie werd de op floppy vastgelegde uitvoer geanalyseerd op afwijkingen van het normale gedrag. Proefpersonen bleken in staat om afwijkingen van 2% teweeg te brengen. Dat lijkt niet indrukwekkend maar als dit soort proeven zo’n afwijking consequent herhaald vertonen dan kan met een statistische analyse uitgerekend worden hoe groot de kans is dat dit toeval is. Bij de analyse van het totaal van Schmidts experimenten blijkt de kans op toeval 1 op 8000.

Uitgestelde beïnvloeding van een QRNG

Het wordt nog aanmerkelijk interessanter met de constatering dat Schmidt ook uitgestelde beïnvloedingsexperimenten deed. In dat geval werden de rode en groene flitsjes niet rechtstreeks van de QRNG ontvangen, maar via een tussenweg en met een zeker uitstel. De op floppy geregistreerde nullen en enen werden dan pas op een later tijdstip gebruikt om de rode en groene flitsjes te schakelen. In dat geval werden de signalen voor de rode en groene flitsjes niet rechtstreeks ontvangen van de QRNG én was het vóór het moment van bekijken door een proefpersoon nog onbekend voor iedereen wat er van de QRNG op de floppy was geregistreerd.

Links de directe aansturing van de flitsjes, rechts het principe van uitgestelde aansturing. Het uitstel werd gerealiseerd door de op floppy opgenomen nullen en enen pas op een later tijdstip af te spelen.

Dus nu waren de resultaten van de QRNG eerst magnetisch vastgelegd, iets waarbij we in het algemeen aannemen dat zoiets een definitieve zaak is. Als ik een bestand op de harde schijf van mijn pc opsla neem ik aan dat het daar ook, zij het in gemagnetiseerde digitale vorm, correct staat en in het algemeen kan ik daar goed op vertrouwen, hoewel een back-up natuurlijk altijd een goed idee is. Hoewel floppy’s tegenwoordig niet meer in gebruik als opslagmedium zijn, waren ze niet minder betrouwbaar als een moderne harde schijf of SSD. Ik heb nog floppy’s liggen van jaren geleden en alles stond er onlangs nog gewoon op.

De floppy verstrengeld met de QRNG ..

Voor alle zekerheid werd er door Schmidt ook meteen een kopie gemaakt van zo’n floppy. Daarna werden ze, zonder dat de digitale inhoud bekeken was, in een brandkast opgeslagen. Na enige tijd, dagen maar ook wel maanden, werd dan zo’n beschreven en gemarkeerde floppy uit de brandkast gehaald, in de floppy diskdrive gestopt en werd de uitvoer, de nullen en enen die dus al die tijd op de floppy stonden te wachten, gebruikt om weer rode en groene lampjes op te laten lichten. Ook nu werd een proefpersoon gevraagd om te proberen de verhouding rood-groen te beïnvloeden. En dat lukte, met zelfs hetzelfde succespercentage van het directe QRNG-afspeel experiment. De magnetisatie op de floppy was dus verstrengeld geraakt met de QRNG en de proefpersoon veroorzaakte de materiële manifestatie van de uitvoer van de QRNG met terugwerkende kracht in de tijd. Zo zie ik dat – kwantumfysisch bekeken.

.. én met de kopie

Werd nu de niet gebruikte kopie-floppy daarna ook nog eens een keer ingezet in een beïnvloedingsexperiment dan bleek dat niet meer te werken. Een proefpersoon boekte geen resultaat meer met zijn mentale inspanningen. Op zich logisch. Op de kopie stonden bij controle natuurlijk dezelfde reeks nullen en enen als op de – reeds geobserveerde – originele. Dat verwacht je ook van een kopie. Dat verwacht ik ook van een back-up van de bestanden op mijn pc.

Hier openbaart zich – in mijn opinie – uiterst duidelijk de verstrengeling van macro-objecten. De magnetische registratie op de originele floppy werd dus verstrengeld met de QRNG. Pas bij het ‘observeren’ van de inhoud van de floppy, via de oplichtende lampjes, vond – terug in de tijd – de zogenaamde kwantumcollaps of toestandsgolfreductie plaats. Dus al kon je de floppy en zelfs het gemagnetiseerde oppervlak gewoon bekijken, de magnetisering bevond zich nog in de kwantumgolftoestand totdat de opgeslagen bitjes ‘bekeken’ waren via die rode en groene lampjes.

Verstrengelde kopieeën

De kopie-floppy was dus ook verstrengeld met de originele floppy en de QRNG. Beide bevonden zich in de nog niet gemanifesteerde kwantumgolftoestand totdat de magnetische inhoud van een van de floppy’s geobserveerd was. Op dat moment vond dus niet alleen de kwantumcollaps van de kwantumtoestand van de QRNG en de originele floppy maar ook die van de kopie plaats. Mijns inziens een prachtig voorbeeld – vastgelegd in een experiment – van verstrengeling van meerdere macro-objecten.

Schijnbare retrocausaliteit?

Ik zeg hier schijnbaar omdat we er automatisch vanuit gaan dat het verleden iets is dat zich werkelijk uitstrekt in de dimensie tijd en dat de nullen en enen die de QRNG van Schmidt produceerde – na hun historische aanpassing door de waarneming van de proefpersoon – nu wel opeens in dat landschap, dat de verleden tijd is, bestaan. Het statische blokuniversum van Einstein dus, waar wij doorheen reizen langs onze individuele wereldlijnen. Einstein geloofde daar heilig in. Retrocausaliteit, een terugwerking in tijd, zou dan een aanpassing in dat blokuniversum betekenen. Die visie roept tijdparadoxen op, zoals het verhinderen van die supertoevallige eerste ontmoeting van je ouders zodat jij niet geboren wordt, waardoor jij er niet bent om die ontmoeting te verhinderen, waardoor jij wel geboren wordt, enz.

Ik zie dat dus enigszins anders. Niet alleen materie wordt door waarneming gecreëerd maar ook de bijbehorende tijd. Ik heb dat al in ‘Schrödingers Stopwatch‘ beschreven. Dat is – subtiel – iets anders dan een terugwerkende kracht in de tijd. Het is de creatie van historie door waarneming in het enige moment dat ontologisch werkelijk bestaat, in het NU. Ik heb dat wel eens creatief boekhouden van het universum genoemd. Als die creatie is gedaan, ligt vanaf dat moment de historie vast en kan niet meer aangepast. Historie is uiteindelijk herinnering en her-innering gebeurt in het NU. Dat roept natuurlijk onmiddellijk de boeiende vraag op wat herinnering eigenlijk is.

Voorstel voor een experiment

Dit is volgens mij een experiment dat uitstekend geschikt is om in aangepaste vorm op grotere schaal via het internet uit te voeren. Aan de eisen van zorgvuldigheid, correcte registratie en controle door onafhankelijke tweede waarnemers dient natuurlijk rigoureus voldaan te worden, maar dat zijn in feite normale eisen aan elk belangrijk experiment. Hier ligt wat mij betreft een taak voor de SPR (Society for Psychical Research – Nederland) in samenwerking met een kwantumfysicus, een die niet al te overtuigd is van multiversa. Het aantonen van meervoudige verstrengeling op die schaal is wat mij betreft mischien zelfs wel een Nobelprijs waard.

Tijd, ruimte, materie en oude wijsheid

De reductie van de toestandsgolf

De meest gebruikte interpretatie van de kwantumfysica is dat de toestandsgolf die het gedrag van deeltjes beschrijft een niet-materiële golf is, een golf die bij berekening van zijn (complexe) waarde op een bepaalde plaats x,y,z en tijd t de kans oplevert om bij meting het deeltje op die plaats x,y,z en tijd t aan te treffen. Voordat er gemeten wordt kunnen we alleen spreken van een golf van kansen, maar bij de meting verwijnt de golf abrupt en vinden we het deeltje. Dat is de zogenaamde kwantumcollaps. Sommige fysici, zoals Sabine Hossenfelder, geven de voorkeur aan de term ‘reductie van de toestandsgolf’. Dat vind ik persoonlijk ook een veel betere benaming en ik zal uitleggen waarom.

Om te beginnen teken ik aan dat de constatering dat het deeltje is aangetroffen geen rechtstreekse waarneming is. Het is een statistisch gefundeerde uitspraak: de kans dat het deeltje zich op de gemeten plaats bevond op tijdstip t is op zijn best tegen de 100%, waaruit dan de conclusie getrokken wordt dat het deeltje daar ook concreet was. Maar je kunt dus net zo goed beweren dat de kansgolf op tijdstip t gereduceerd werd tot die zeer bepaalde locatie. In die laatste zienswijze was het dus nog steeds een kans en verscheen er geen concreet materieel object.

Informatie reduceert de toestandsgolf

Wanneer de toestandsgolf door een dubbelspleet gaat, ontstaan er in de spleten twee bronnen van synchrone golven die met elkaar interfereren en plaatsen van maximale en van minimale sterkte vertonen. Maximale sterkte betekent maximale kans om het deeltje daar aan te treffen. Vandaar het patroon van donkere en lichte banden op het scherm.

Die laatste interpretatie past goed bij het effect dat hoe meer informatie het experiment kan opleveren over het gedrag van het deeltje, de kansgolf evenredig wordt gereduceerd. Lees ook mijn bericht over decoherentie en informatie, waar ik onder andere het Koreaans experiment bespreek dat dit effect aantoonde. Reductie door informatie verklaart uitstekend wat er gebeurt bij de dubbele spleet zodra we het experiment zo hebben ingericht dat we informatie kunnen krijgen over de gekozen spleet. De kansgolf wordt dan altijd gereduceerd tot een golf die door slechts één spleet gaat waardoor de interferentie – waarvoor minimaal twee synchrone golven van dezelfde golflengte nodig zijn – niet meer mogelijk is.

Zodra er bij de spleten ‘gekeken’ wordt reduceert de toestandsgolf tot één spleet. De kans om het deeltje aan te treffen is nu in het midden achter de spleet het grootst en neemt geleidelijk af naar links en naar rechts.

De manifestatie van het deeltje op het scherm of in de detector is dan ook beter te begrijpen als een reductie van de kansgolf tot 100% op het scherm of in de detector vanwege onze informatie. Detector en scherm zijn namelijk objecten die het deeltje volgens onze ervaring niet kan passeren zodat het daar ‘eindigt’. Dat verklaart tevens dat transparante objecten zoals lenzen en halfdoorlatende spiegels de kwantumgolf niet reduceren. Onze informatie – uit ervaring weer – is namelijk dat ze transparant zijn. Deze verklaring – reductie door informatie – is aantrekkelijk door zijn logische eenvoud, is experimenteel bevestigd en heeft daarom mijn voorkeur. Wat de kwantumgolf daadwerkelijk reduceert is onbekend maar er is wel duidelijk een oorzaak-gevolg relatie.

Materie en tijd baren ruimte

Zoals ik al in andere berichten – zie Schrödingers stopwatch – aangegeven heb wordt niet alleen materie door waarneming gemanifesteerd maar ook tijd, waaruit automatisch volgt dat dat net zo geldt voor ruimte. Dat laatste volgt uit de speciale relativiteitstheorie die ruimte en tijd tot één geheel heeft gemaakt, ruimtetijd. Wat voor de ene waarnemer in rust ruimte is wordt door een andere bewegende waarnemer als tijd ervaren. Tijd vertraagt en ruimte krimpt, beide volgens dezelfde wetmatigheden. Dat is experimenteel ook aangetoond en wijst er eigenlijk al op dat tijd en ruimte door de waarneming gecreëerd worden.

Bij de zogenaamde uitgestelde keus experimenten wordt de informatie over de gekozen spleet al dan niet – geregeld door een onvoorspelbaar kwantumproces – onherroepelijk vernietigd vlak voor de toestandsgolf de detector of het scherm bereikt. Toch blijkt de toestandsgolf door één of door twee spleten gegaan te zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van die informatie. Dit is het best te begrijpen als de manier waarop de toestandsgolf het scherm bereikt pas vastgelegd wordt wanneer de waarnemer de uitslag van het experiment bekijkt. De rol van de waarnemer kan daarom niet meer genegeerd worden. Het universum reageert in zijn manifestaties op de waarnemer.

Dat tijd, ruimte en materie door de waarneming gecreëerd worden is geen recente ontdekking. Het is verrassenderwijs al terug te vinden in geschriften die dateren van voor het begin van de eeuwtelling. Een selectie van oud tot recent – met dank aan Lars Sunnanå (niet die journalist) die veel stof aan dit overzicht bijdroeg – vind je hieronder:

Bagavad Gita (ca 500-200 v.Chr.)

Beeldhouwwerk voorstellende het gesprek tussen Krishna en Arjuna. Het bevindt zich in Tirumala.

Aldus sprak Krishna tot Arjuna:

BG: 02:16 “Dat wat niet is zal nooit zijn, dat wat is zal nooit ophouden te zijn. Voor de wijzen zijn deze waarheden vanzelfsprekend”.
BG: 10:30 “Van de Daitya’s ben ik Prahlâda, van wat heerst ben ik de Tijd, van de dieren de leeuw en van de vogels ben ik Garuda.”
BG: 10:33 “Van de letters ben ik de eerste, van de samengestelde woorden ben ik het tweevoudige woord en voorzeker ben ik het eeuwige van de Tijd en de Schepper [Brahmâ] die in alle richtingen ziet.”
BG: 11:32 “De Tijd ben ik, de grote vernietiger der werelden hier bezig met de vernietiging van alle mensen, behalve jullie alleen, zullen alle soldaten die aan beide zijden staan opgesteld, hun einde vinden.”

Origen van Alexandrië (184-253)

Origen van Alexandrië was een van de belangrijkste leraren in de vroege fase van het christendom. Volgens hem is

De mens is een microkosmos met de Zon, de Maan en alle sterren binnen het bewustzijn. Er is dus een intieme relatie tussen de hele wereld en elke individuele persoon.
"Begrijp dat binnen jou kuddes vee en kuddes schapen en geiten zijn. Begrijp dat zelfs de vogels van de lucht in jou zijn. Wees niet verbaasd als we zeggen dat dit alles in jou is, begrijp dat jijzelf een wereld van jezelf bent, in miniatuur, en dat je zowel de Zon als de Maan en alle sterren in je bevat.”

Plato (427-347 v.Chr.) en Plotinus (204-270)

Plotinus (204-270)
Plato (427-347 v.Chr.)

Plotinus stelt de gedachten van Plato op schrift. Basis is het eeuwige Nu. Wat Nu is, is eeuwig. Eeuwigheid is een eigenschap van het goddelijk zijnde en volledig compleet in zichzelf. Het toekomstige en het verleden zijn geen aspecten van de eeuwigheid. Het eeu- wige Nu is niet hetzelfde als het alledaagse ‘nu’ dat verbonden is met heden en toekomst. Het bevat alle mogelijke werelden als een realiteit in zich. Plato lijkt hier een voorzet te doen voor onze moderne hypothese van multiversa.

Plotinus schreef in de 2e eeuw na Christus dat tijd gelijktijdig werd gecreëerd met de Wereldziel, en er een integraal onderdeel van is. En omdat elke menselijke ziel deel uitmaakt van de Wereldziel, is de tijd in ieder van ons. Tijd is dan niet iets dat objectief en buiten onszelf bestaat, het is subjectief en een kenmerk van het bewustzijn van de mens. Omdat de tijd door het menselijk wezen is bevat, zal ook de ruimte of de fysieke wereld dat zijn, omdat de ruimte het toneel is waar de gebeurtenissen in de tijd zich ontvouwen.

Citaat uit Plotinus, 3e Enneade, 7e verhandeling, 13e hoofdstuk:

"Is de tijd dan ook binnen ons? Ja, de tijd is in elke ziel volgens het patroon van de Wereldziel, het is in ieder van ons op dezelfde manier aanwezig. Want alle zielen maken deel uit van de Wereldziel."

Hindoeïsme en Boeddhisme

We vinden ongeveer hetzelfde inzicht in Oosterse tradities als het Hindoeïsme en het Boeddhisme. In de Indiase Samkhya filosofie zeggen ze dat de wereld bestaat uit twee basiselementen, Purusha en Prakriti. Purusha staat voor bewustzijn, en Prakriti is fysieke natuur. Volgens de Samkhya-filosofie ontstaat de wereld uit de ontmoeting van Purusha en Prakriti. In deze tradities is het gebruikelijk om zes zintuigen te tellen: Ogen, oren, neus, tong, lichaam(sensatie), en het objectieve (of externe, gewone) bewustzijn. Het objectieve bewustzijn van de mens is dus een instrument dat we gebruiken om zintuigelijke indrukken van de fysieke wereld te ontvangen. Dit lijkt nog wel erg op dualiteit, materie en bewustzijn als twee fundamentele fenomenen. Echter:

Om de schepping te laten ontvouwen moet er (een schijnbare) dualiteit zijn – zoals Tao in yin en yang splitst. Zo ook in de Indiase filosofie: Alles is eenheid, maar de ervaring van de wereld komt voort uit (de schijnbare) dualiteit van Purusha en Prakriti. De Indiase filosofie zegt dat op een hoger niveau alles één is. Ze beschouwen materie en bewustzijn dus niet als absolute en fundamentele fenomenen. David Buckland (Davidya) geeft hier in een van zijn berichten een interessante kijk op.

Sri Aurobindo (1872-1950)

De goeroe Sri Aurobindo schreef in een brief aan een vriend (uit Sri Aurobindo’s ‘Letters on yoga’):

Op een dag zul je zien dat materie van zichzelf niet materieel is. Het is geen substantie, maar een vorm van bewustzijn, Guna, een kwaliteit van zijn zoals waargenomen door ons zintuiglijk bewustzijn".

De Poimandres van Hermes Trismegistus (2e en 3e eeuw)

Hermes Trismegistus

De Poimandres – traktaat 1 – beschrijft een openbaring van de hoogste God aan een ziener, die over zichzelf in de eerste persoon spreekt, maar nergens zijn naam vermeldt. Waarschijnlijk is de Poimandres al in de eerste eeuw na Christus geschreven.

In de tekst vinden we:

Dat in jullie dat ziet en hoort is de Logos van de Heer. Maar Nous in je innerlijk, je hoogste zintuig, is God de Vader. Ze zijn niet van elkaar gescheiden, en de vereniging van beide is het leven.”

Met andere woorden: Nous is God de Vader, wat een symbolische uitdrukking is van de bron van alle schepping. Er is een vonk van de oorspronkelijke Nous ook in de mens, en dat wordt de “monade”, de “vonk van de goddelijkheid” of “het oog van de geest” genoemd. Logos is op zijn beurt de hele fysieke wereld, inclusief het menselijk lichaam met zintuiglijke organen en het bijbehorende, objectieve bewustzijn dat zintuiglijke indrukken ontvangt en interpreteert. Nous en Logos komen samen in de mens, en op die manier wordt de ervaring van de mens van de wereld gecreëerd. Het is het bewustzijn van de mens dat de wereld die we ervaren voortbrengt.

Aurelius Augustinus (354-430)

Oudste afbeelding van Augustinus
(6e eeuw), fresco in Sint-Jan van Lateranen, Rome

De kerkvader en filosoof Augustinus nam de reflecties van Plotinus rond de tijd als uitgangspunt en kwam tot dezelfde conclusie. In Augustinus’ ‘Bekentenissen, Boek 11, hoofdstuk 20, schrijft hij:

"Het is dus niet juist om te zeggen dat er drie tijden zijn: Verleden, heden en toekomst. Maar misschien is het juist om te zeggen dat het drie keer de huidige tijd is, een huidige tijd van dingen die zijn gebeurd, een huidige tijd van dingen die nu gebeuren, en een huidige tijd van dingen die in de toekomst zullen gebeuren. Want deze drie worden in de ziel gevonden, en ik vind ze nergens anders: Het huidige van dingen die zijn gebeurd zijn herinneringen, het huidige van dingen die nu gebeuren zijn directe ervaringen, en het huidige van toekomstige dingen zijn verwachtingen.”

Meister Eckhart (circa 1260 – 1328)

De christelijke mysticus, theoloog en filosoof Meister Eckhart schrijft in ‘Preken’:

"Het oog waarmee ik God zie is hetzelfde waarmee God mij ziet. Mijn oog en Gods oog zijn één oog, één gezicht, één kennis en één liefde.
Keulse stadhuistoren – Meister Eckhart – Johann I (Brabant)

Alle geschapen wezens ontvouwen hun versie van de werkelijkheid, gebaseerd op de eigenschappen die behoren tot hun bewustzijnsniveau én hun zintuigen. Of je nu een anemoon, mier, vogel, hond, mens bent, levend of overleden, engel of aartsengel, je hebt een ervaring van de wereld die past bij je eigen zintuiglijke apparaat.

Nicolaas van Cusa (Nicolaus Cusanus) (1401-1464)

Nicolaas van Cusa (Nikolaus Krebs von Kues) was een Duits theoloog, filosoof, wiskundige, astronoom, humanist en jurist.

Nicolaas van Cusa of Cusanus

Cusanus schrijft in “de Coniecturis II”, hoofdstuk 14:

"De mens is een microkosmos, of een menselijke wereld. Daarom omvat de mens in het menselijke gebied, door zijn menselijke macht, zowel God als de hele wereld.”

Hij schrijft ook:

Het kenmerk van de mens is dat hij alle dingen van zichzelf ontvouwt, binnen de omtrek van zijn eigen gebied. Zo produceert de mens alles, door de kracht van zijn eigen centrum.

Met andere woorden, ieder mens is een microkosmos die de macroscopische wereld tot bestaan denkt.

Elke menselijke geest of monade is een geïndividualiseerd fragment van Gods alomvattend bewustzijn. God (of Alles, Tao, Brahman) ervaart door ons bewustzijn hoe het is om ons te zijn, als we ervoor kiezen te zijn wie we zijn. Door onze ogen ziet het Universum zichzelf. Door onze oren kan het Universum zijn lied horen. Onze taak is het Universum bewust te maken van zichzelf.

Hieronder staat een lijst van een aantal andere uitspraken van Cusanus. Merk op dat hij dat honderd jaar voordat Copernicus het heliocentrische model van het zonnestelsel lanceerde uitsprak:

  • De aarde is rond en draait rond zijn eigen as.
  • De Aarde en de andere planeten draaien rond de Zon.
  • De planeten bewegen niet in perfecte cirkels, zoals in zijn tijd werd gedacht. (Kepler las Cusanus en kreeg hier het idee van elliptische banen).
  • De ruimte is oneindig, en de Zon is één ster onder talloze anderen.
  • Waarschijnlijk komt het leven ook elders in de ruimte voor.

In 2001 schreef paus Johannes Paulus II een tekst getiteld ‘Brief ter gelegenheid van de 600e verjaardag van de geboorte van Nicolaas van Cusa.’ De paus laat hier zien dat hij de geschriften van Cusanus diepgaand had bestudeerd. Johannes Paulus II schrijft:

"De briljante ideeën van de kardinaal hebben nieuwe richtingen in denken en studeren geopend. Hij biedt inzichten die, hoewel lang vergeten, vandaag de dag nog steeds geldig zijn en verdienen om opnieuw opgepakt te worden: Zowel in de astronomie als in de wiskunde, in de wetenschap en de geneeskunde, in de geografie en de jurisprudentie, maar vooral in de filosofie en de theologie."

Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716)

Gottfried Wilhelm Leibniz was een tijdgenoot van Newton en tegelijk met hem, maar niet samen, de bedenker van differentiaalrekening. Hij had een totaal andere opvatting dan Newton betreffende tijd en ruimte. Volgens Leibniz zijn ruimte en tijd abstracties van de relaties die fysieke lichamen met elkaar onderhouden. De meest fundamentele substantie van het universum is volgens hem de monade (zie Hermes Trismegistus). Monaden zijn eenheden die in zichzelf de uiterlijke wereld verbeelden. De bewuste inhouden van levende wezens dus. Fysieke objecten, ook hun lichamen dus, zijn fenomenen die verschijnen in de verbeelding van de monade.

Gottfried Wilhelm Leibniz

Volgens Leibniz liggen aan alle uitspraken over ruimte en tijd dingen en gebeurtenissen en hun onderlinge verhoudingen ten grondslag. De plaats van een ding is niet verbonden aan een uniek en eeuwig punt in de absolute ruimte, maar wordt gedefinieerd als de relaties of situaties met andere dingen. Beweging is niet het doorlopen van mathematische punten in een absolute ruimte, maar is het veranderen van de situatie, van de verhoudingen tot andere dingen: ze komen dichterbij of verder af te staan of in een andere richting. Plaats is een bepaalde verhouding tot co-existerende dingen. Ruimte is de verzameling van alle mogelijke plaatsen.

Met andere woorden, Leibniz wijst de absolute tijd en ruimte van Newton af. De dingen spelen zich niet af in Gods sensorium zoals Newton denkt maar in de verbeelding van de monade.

"De werkelijkheid kan alleen worden gevonden in één enkele bron, vanwege de onderlinge verbondenheid van alle dingen met elkaar."

Karl von Eckartshausen (1752 – 1803)

Karl von Eckartshausen

Von Eckartshausen was een invloedrijke Duitse auteur die bekend geworden is door zijn publicaties over natuurfilosofie en christelijke theosofie. Hij beschrijft zijn buitenlichamelijke ervaringen in ‘Aufschlüsse zur Magie‘ alsvolgt:

Massa, ruimte, tijd, afstand, verleden en toekomst zijn attributen van de fysieke wereld. .. voor de geest is er geen ruimte, geen tijd, geen tijd conditie. Het kent geen belemmeringen. Zijn macht is de wil - de geest kan onbeperkt werken door de wil. De ziel heeft dus het vermogen om naar de meest afgelegen plaatsen te reizen. Het lichaam kan niet reizen, omdat het beperkt is door tijd en ruimte.”

Immanuel Kant (1724-1804)

Immanuel kant was een Duitse filosoof van de 18e eeuw, en hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste denkers in de moderne filosofie. Kant ging vooral dieper in op cognitieve-theoretische vragen. Hij bouwt voort op Plato’s Allegorie van de Grot en legt uit dat onze indruk van de wereld wordt gecreëerd door ons eigen bewustzijn. We kunnen nooit weten waar de wereld ‘daarbuiten’ werkelijk uit bestaat, alles wat we kunnen weten is wat onze fysieke zintuigen en ons eigen bewustzijn ons vertellen.

Portret van Kant op middelbare leeftijd (ca. 1790).

Kant maakt onderscheid tussen ‘Das Ding an sich’, ‘het ding op zichzelf’, en ‘Das ding für mich’, ‘het ding zoals het aan mij verschijnt’. Volgens kant bestaat Das Ding an sich in de zogenaamde ‘noumenale wereld’, waarvan we geen directe ervaring kunnen hebben. De fysieke zintuigen en het bewustzijn van de mens structureren en geven vorm aan de impressies uit de noumenale wereld.

Op deze manier creëren wij als mensen een “bewustzijnsbeeld”, en dit is de wereld die we waarnemen. De ‘noumenale wereld’ van Kant komt overeen met het landschap buiten de grot van Plato, en Kant nam deze term uit de gelijkenis van de grot: In het Grieks noemt Plato het landschap buiten de grot ‘noettopon’, in Nederlandse vertaling is dat ‘het noumenale gebied’.

Kant zegt dat tijd en ruimte niet als onafhankelijk en objectief buiten het menselijke bewustzijn bestaan. Over ruimte ( Uit Kants ‘Inaugurele Dissertatie van 1770’ met de originele titel ‘De Mundi Sensibilis Atque Intelligenbilis Forma et Principiis’. Sectie 2, paragraaf 15 D):

"Ruimte is niet iets objectief en echt, het is noch een substantie, een gebeurtenis, noch een relatie. De ruimte is daarentegen subjectief en ideaal, en heeft zijn oorsprong in de vaste wetten in de aard van het bewustzijn. De functie van ruimte is het creëren van een uniforme coördinatie van alle externe zintuiglijke indrukken.”

Uit dezelfde dissertatie, Paragraaf 14.5, over tijd:

Tijd is niet iets objectief en echt, het is noch een substantie, een gebeurtenis, noch een relatie. Tijd is de subjectieve voorwaarde die de natuur van het menselijk bewustzijn nodig heeft om alle fysieke gebeurtenissen onderling volgens bepaalde wetmatigheden te coördineren.”

Alfred North Whitehead (1861-1947)

Alfred North Whitehead, OM FRS FBA, Engels wiskundige en filosoof.

Waarschijnlijk was Alfred North Whitehead de eerste filosoof die het belang en de implicaties van de kwantumfysica, die begin 20e eeuw opkwam, zag en erkende. Hij zag in dat de objecten in de kwantumwereld weer de tijd bevatten in tegenstelling tot de inerte dode objecten van de Newton-fysica. Elk kwantumobject kan worden voorgesteld als een georganiseerde vibratie. Een vibratie bestaat niet als een enkel singulier punt in tijd en ruimte maar heeft noodzakelijk een afmeting in tijd en ruimte. Whitehead stelde zich de wereld voor als samengesteld uit gebeurtenissen, niet uit objecten dus. Er bestaat niet zoiets als tijdloze materie. Geest en lichaam hebben niet een ruimtelijke relatie maar ze hebben een relatie in tijd. Het zijn fasen in een proces, het ene moment informeert het volgende. Subject van ervaring in het nu wordt historisch object in dat proces. Materie is altijd ‘toen’.

“The misconception which has haunted philosophic literature throughout the centuries is the notion of 'independent existence.' There is no such mode of existence; every entity is to be understood in terms of the way it is interwoven with the rest of the universe.”

Wolfgang Pauli (1900-1958)

Wolfgang Pauli schrijft in een brief aan Carl Jung dat hij dezelfde ervaringen heeft:

Wolfgang Pauli (1945)
Carl Gustav Jung circa 1935
"Na lang kritisch veel argumenten en mijn eigen persoonlijke ervaringen te hebben beoordeeld heb ik nu geaccepteerd dat er diepere, psychologische niveaus zijn, die niet kunnen worden beschreven vanuit onze gebruikelijke perceptie van tijd.

Uit de Pauli/Jung Brieven, 1932-1958.

Erwin Schrödinger (1887-1961) en het Corpus Hermeticum

Erwin Schrödinger (1933)
"Ik ben in het oosten en in het westen, ik ben boven en beneden, ik ben de hele wereld." 

Dit komt uit Erwin Schrödingers autobiografie en filosofisch testament ‘Mein Leben, Meine Weltansicht’. Schrödinger legt ook uit dat het citaat de leringen van de brahmanen herhaalt, en dat deze samenvallen met zijn eigen kijk op het leven.

Vergelijk Schrödingers tekst eens met deze tekst uit het 13e traktaat van het Corpus Hermeticum, geschreven in de eerste eeuw na Christus. :

"Ik ben in de lucht boven, in de aarde, in het water, in de lucht beneden! Ik ben in dieren en in planten! Ik ben in de baarmoeder, ik ben voor de geboorte en na de geboorte; ik ben overal!

Het doet ook nog sterk denken aan de uitspraak van Jesus uit het evangelie van Thomas, vers 77:

Ik ben het licht dat boven alles is. Ik ben alles. Van mij gaan alle dingen uit, en naar mij keren alle dingen terug. Splijt een stuk hout, ik ben er. Til een rots op en je zult me daar vinden.

David Bohm (1917-1992) en het holografisch universum

David Bohm (rechts) in gesprek met Krishnamurti

De fysicus David Bohm ontwikkelde, nadenkend over de non-lokale effecten in de kwantumfysica zoals verstrengeling, het idee van een holografische impliciete orde – de innerlijke dimensies van de schepping – waaruit materie, tijd en plaats in de beleefde wereld – de expliciete orde – zich ontvouwt. Bohm ontleende de termen ‘impliciet’ en ‘expliciet’ uit de teksten van de theoloog, kardinaal, filosoof en mysticus Nicolaus Cusanus. Bohm noemt de inspiratie door Cusanus in een interview met Maurice Wilkins op 6 maart 1987. Dit interview is te vinden op de website van het American Institute of Physics, www.aip.org, onder “Portrait of Bohm – David Bohm Session X“.). Lees ook voor meer begrip ‘The Cosmic Hologram’ van Jude Currivan.

“Het idee van een afzonderlijk organisme is duidelijk een abstractie, net als de grens ervan. Aan dit alles ligt een ongebroken heelheid ten grondslag, al heeft onze beschaving zich ontwikkeld op een manier die de scheiding in delen sterk benadrukt.”

Tot slot: De hele olifant in beeld

De hele Olifant

Tenslotte een uiterst hedendaags werk waarbij diepgaand en uiterst volledig in al deze en nog veel meer historische bronnen is gedoken en van al deze gefragmenteerde oude inzichten samen met de recente wetenschappelijke ontdekkingen een overkoepelend beeld schept. Zoals ze zelf zegt in de inleiding:

Veel lezers zullen tijdens het lezen van dit boek zich realiseren dat deze inzichten helemaal niet nieuw zijn, maar dat ze deze wetmatigheden eigenlijk al diep vanbinnen kenden, maar mogelijk niet goed onder woorden konden brengen.

Als al het bovenstaande u aansprak, lezen dus. ’De Hele Olifant in Beeld’ van Marja de Vries.

Einstein’s inzicht én blinde vlek

Het verzet van Einstein tegen de kwantuminterpretatie van Bohr

Einstein was, ondanks zijn bijdrage aan de kwantumfysica met zijn uitleg van het foto-elektrisch effect met de kwanta van Planck, sterk gekant tegen de kwantummechanica van Bohr, Heisenberg, Pauli, Born en von Neumann. Volgens Einstein ontbrak er aan de theorie nog het een en ander ondanks de geboekte successen. Einstein was ondanks zijn scherpe inzicht een materialistische denker die nog helemaal in de geest van de klassieke fysica met echte harde deeltjes met massa, snelheid en energie dacht. Fotonen waren volgens hem echte permanent bestaande deeltjes met een energie en impuls (stoot) die rechtstreeks afhingen van hun frequentie, hoewel de filosofische vraag nog stond wat de frequentie van zo’n deeltje eigenlijk betekende. De groep van Bohr propageerde juist het idee dat er vóór de meting alleen een niet-materiële toestandsgolf bestond die pas bij meting overging in een materieel deeltje.

Einstein was vooral een uitstekende bedenker van gedachte-experimenten (gedanken-experimenten), op die manier had hij ook zijn relativiteitstheorie ontwikkeld. Hij bedacht dan ook een aantal gedachte-experimenten waarmee hij hoopte Bohr en de zijnen te kunnen overtuigen dat hun kwantumtheorie in elk geval nog verre van compleet was. Hij vroeg zich in het eerste gedachte-experiment, dat hij op de Solway conferentie van 1927 in de strijd gooide, af wat er zou gebeuren als je bij een dubbele spleet experiment wist door welke spleet een foton ging. Volgens hem voorspelde de kwantumtheorie, zoals die op dat moment was, twee tegenstrijdige uitkomsten, namelijk wel en geen interferentiepatroon op het scherm achter de dubbele spleet.

‘Gedanken’-experiment met bewegende spleet en fotonen

Licht kan een stootje uitdelen

Einstein’s redenering ging aldus:

  • Een foton bezit een impuls. Impuls is een fysieke grootheid die de stoot aangeeft die een deeltje kan uitdelen. Die impuls is evenredig met de frequentie van het foton. Hoewel het foton geen rustmassa heeft en altijd met de snelheid van het licht beweegt kan het toch een stoot uitdelen op een voorwerp dat het raakt. Bekijk eventueel de YouTube video hierboven. Of als je liever leest: Fotonen, geen massa wel impuls? op natuurwetenschappen.nl
  • We schieten enkele fotonen – monochromatisch, dus allemaal dezelfde frequentie en golflengte – af met een fotonenkanon. Die fotonen moeten eerst door een beweegbare spleet waarvan we de op en neergaande beweging kunnen meten. Na de beweegbare spleet moeten de fotonen omlaag of omhoog om door de dubbele spleet te kunnen. We meten de terugstoot van een passerend foton met die be­weegbare spleet. Het foton heeft een snelheid en een richting die worden beïnvloed door de spleet wat klassiek fysiek betekent dat de spleet ook op zijn beurt moet gaan bewegen. Actie is gelijk aan reactie en tegengesteld gericht. Die tegengestelde beweging van de spleet kunnen we – in principe – meten.
Einstein’s bewegende spleet experiment – versie 1. Geen interferentie. Elk foton gaat door maar één spleet omdat we dat kunnen weten via de bewegende spleet.
  • Achter de beweegbare spleet bevindt zich weer de gewone dubbelspleet en scherm. De beweegbare spleet in de figuur is een tekening die daadwerkelijk door Bohr gemaakt is in het vinden van een antwoord op de uitdaging van Einstein. Hij tekende zelfs de moertjes waarmee de spleethouder op de drager van de opstelling vastgemaakt zou moeten worden.
  • Uit de terugstoot van de beweegbare spleet weten we welke spleet het foton gekozen heeft.  Als de spleet omlaag beweegt dan moet het foton omhooggaan en dus door de bovenste spleet gaan. Als de spleet omhoogschiet dan moet het elektron omlaaggaan en dus door de onderste spleet gaan.
  • We weten dus nu door welke spleet het foton is gegaan. Volgens de kwantumtheorie zal er zich nu een toestandsgolf uitbreiden vanaf die ene spleet. Maar vanaf de andere spleet zal er zich nu geen toestandsgolf uitbreiden. Er is daarom geen mogelijkheid tot interferentie, we zullen geen interferentiepatroon op het scherm zien. Het resultaat van het schieten van een groot aantal fotonen ziet er dan uit als een enkele vage vlek met midden achter de dubbele spleten de grootste intensiteit.
  • Tot zover uitstekend geredeneerd en niets tegen in te brengen.
  • Maar je kunt, zegt Einstein, het fotonenkanon samen met die enkele spleet ook beschouwen als een samengestelde bron van fotonen, zodat het experiment nu een gewoon dubbelspleet experiment wordt waarmee we fotonen op een dubbele spleet afvuren.
Hetzelfde bewegende spleet experiment – maar nu anders bekeken. De bewegende spleet is nu onderdeel van het fotonenkanon. We weten niet welke weg het foton kiest. We zien nu interferentie.

Bij deze alternatieve opzet van het experiment, die eigenlijk mechanisch exact gelijk is maar alleen in gedachten qua onderdelen anders ingedeeld, verwachten we nu wél interferentie. De reden daarvoor is dat het niet zou mogen uitmaken wat voor fotonenbron er precies wordt gebruikt. Als de fotonen maar allemaal dezelfde frequentie hebben.

Een verontrustende contradictie

Met dezelfde opzet, alleen in gedachten anders ingedeeld, verwachten we dus én wel én geen interferentie. De kwantumtheorie voorspelt twee tegenstrijdige uitkomsten en dat betekent dat ze niet volledig is.

Bohr vond na een nachtje piekeren min of meer een antwoord op deze uitdaging. Het foton dat door de enkele spleet gaat en daar van richting verandert verliest daardoor een deel van zijn impuls. Die is overgegaan op de bewegende spleet. Dat is volkomen in overeenstemming met de wet van impulsbehoud. Dat betekent dat het foton iets van zijn frequentie verliest door de interactie met de bewegende spleet. De frequenties van de fotonen zijn nu niet meer allemaal gelijk waardoor het interferentiepatroon verstoord wordt omdat de maxima per foton anders zijn, en zelfs kan overgaan in een vage vlek.

Een echt experiment

Een wat zwak verweer van Bohr in mijn ogen en ook nog vrijwel volledig klassiek natuurkundig geredeneerd. Maar het was dan ook in 1927, de kwantumtheorie was nog volop in ontwikkeling en de techniek was er nog niet om het experiment echt uit te voeren. In 2014 was de techniek zover gevorderd dat het gedachte-experiment van Einstein daadwerkelijk uitgevoerd kon worden. Ik beschrijf dat uitgevoerde experiment uitgebreid in mijn boek, hoofdstuk 5. De dubbelspleet is vervangen door de twee atomen van een zuurstof molecuul. Welk zuurstofatoom geraakt is door het foton wordt gemeten via het opgevangen elektron dat wegvliegt van het geraakte atoom. Er wordt onderzocht of het interferentiepatroon afhangt van het wel of niet kunnen vaststellen van welk atoom door het foton geraakt is.

Figuur uit de publicatie – het principe. Klik voor het gehele artikel op IOPScience.

Het resultaat van het experiment is dat de interferentie verdwijnt zodra we kunnen weten welk zuurstofatoom door het foton geraakt is. Het artikel is nogal technisch maar in de ‘Abstract’ wordt inderdaad het effect van wel of niet beschikbare informatie op de interferentie beschreven. “This wave-like behaviour and corresponding interference is absent if ‘which-slit’ information exists.”. Er wordt echter ook uitdrukkelijk gerefereerd aan de overdracht van de impuls van het foton aan de bewegende spleet zoals Bohr in zijn antwoord aan Einstein beargumenteerde. Bohr kreeg dus gelijk en Einstein zat fout. Maar dat is wat mij betreft wat kort door de bocht. Ik wil toch even aandacht geven aan iets wat Einstein uitstekend zag waarna zowel hij als Bohr blijkbaar blind waren voor wat er werkelijk aan de hand was.

De blinde vlekken van Einstein én Bohr

Waar Einstein en Bohr beide aan voorbijgingen was dat er wel een essentieel verschil is tussen de twee manieren waarop we het “dubbele spleet met bewegende spleet experiment” beschouwen. Misschien heeft u het opgemerkt maar het heeft bij mij best lang geduurd voordat ik het zag.

In de indeling waarbij de bewegende spleet geen deel uitmaakt van de fotonenbron kunnen we weten door welke spleet het foton ging. Uit dat ‘kunnen weten’ wordt door Einstein ingezien dat afgeleid kan worden dat de toestandsgolf nog maar uit één spleet komt. Dat is een diep en uiterst belangrijk inzicht. In de alternatieve indeling waarbij de bewegende spleet als een onderdeel van de fotonenbron wordt gezien kunnen we dat ineens niet meer weten; het wordt daar min of meer stilzwijgend aangenomen dat dat zo is. Dat is een uitermate belangrijk verschil. Dat dat niet zo gemakkelijk herkend wordt komt volgens mij doordat materieel gezien beide versies volledig identiek zijn en dat ze zich dus identiek zouden moeten gedragen. Het verschil in indeling is alleen in gedachten gemaakt. Er zit nog steeds een bewegende enkele spleet tussen de primaire fotonenbron en de dubbele spleet. Alleen wordt nu stilzwijgend aangenomen dat we die niet kunnen bekijken. In beide gevallen zou Bohrs argument van impulsverlies van toepassing zijn, het verschil zit ‘m dus eigenlijk alleen in het wel of niet kunnen weten welke spleet gekozen is.

U zou dus nu de conclusie kunnen trekken, zoals de onderzoekers dat lijken te doen, dat het inderdaad de impulsoverdracht is die de interferentie zou laten verdwijnen maar daar zijn meerdere argumenten tegen in te brengen. Ten eerste is dat ook van toepassing in het geval dat de onderzoekers niet konden bepalen welk atoom geraakt was omdat de atomen aan elkaar bleven zitten. Daar was natuurlijk net zo goed impulsoverdracht, dus dat kan het verschil niet uitmaken. Ten tweede is dit niet het enige experiment waarbij de interferentie verdwijnt zodra we kunnen weten welke weg door het kwantumobject is gekozen. Ik beschrijf er twee in mijn boek: Het uitgestelde keus experiment met enkele atomen in Australië aan de universiteit van Canberra en het uitgestelde keus experiment met beeldvorming door twee fotonen aan de Universiteit van Maryland, Baltimore.

Kortom; meten is weten is realiseren

Zodra we kunnen weten welke weg het kwantumobject afgelegd heeft blijkt dat de toestandsgolf zich daaraan heeft aangepast. Zodra we kunnen weten welke spleet is gekozen zal de toestandsgolf nog maar door één spleet zijn gegaan. Ik spreek hier expres over de toestandsgolf en niet over het deeltje om de reden dat we nooit het verschil vast zullen kunnen stellen tussen ‘er was even een materieel deeltje in de spleet’ en ‘de toestandsgolf ging door één spleet dus de waarschijnlijkheid om het foton daar bij meting aan te treffen was 100%’. Ik heb mijn voorkeur voor de laatste optie aangezien die minder veronderstelt ten aanzien van de zogenaamde kwantumcollaps, die gebeurt dan pas op het scherm en niet in de spleet, en daarom een grotere kans heeft om dichter bij de waarheid te zitten. Ockham’s Scheermes.

Tenslotte; als het inderdaad gaat om het ‘kunnen weten’, dan ligt de connectie met het bewustzijn van de waarnemer natuurlijk voor de hand.

Verwarrende en verhullende misverstanden over de kwantumfysica

Wie denkt dat hij de kwantumfysica begrijpt, die begrijpt er niets van.

Aldus stelde Richard Feynman dat zijn vakgebied fundamenteel onbegrijpelijk was. Hij had het niet over de kwantummechanica, de wiskunde die ongeëvenaard precieze voorspellingen deed over het gedrag van atomaire objecten, maar over de interpretatie ervan. Maar is het waar? Is de kwantumfysica fundamenteel onbegrijpelijk? Het lijkt wel zo, maar dat is volgens mij veeleer het gevolg van misverstanden, foutieve beschrijvingen en de ingebrande overtuiging dat de wereld alleen bestaat uit vaste permanente materie.

De misverstanden en foute beschrijvingen (en conclusies) ten aanzien van de kwantumfysica die ik nogal eens tegenkom in boeken en artikelen beperken zich beslist niet tot de domeinen van spirituele literatuur en/of de populairwetenschappelijke media. Dat draagt allemaal niet bij tot het werkelijk begrip van de kwantumfysica en wat dat betekent voor ons beeld van de werkelijkheid. Het is beslist mogelijk om de kwantumfysica te begrijpen op hetzelfde begripsniveau als het begrijpen van de baan die een kogel aflegt zonder dat daarvoor wiskunde aan te pas hoeft te komen. Ik probeer dat in mijn boek uit te leggen en dat zonder dat daar enige wiskunde aan te pas komt zodat de volhardende leek de kwantumfysica kan gaan begrijpen. De vele misverstanden over kwantumfysica verhinderen dat begrip met verwarrende, versluierende en elkaar zelfs tegensprekende uitspraken.

Uit een brochure voor een cursus kwantumfysica

Als voorbeeld van de invloed van die verhullende misverstanden op niet kwantumfysici citeer ik hier de ondertitel van een brochure voor een workshop in het kader van een opleiding voor psychotherapie: ‘Quantummechanica en de invloed daarvan op de werkelijkheid’, georganiseerd door Coach & Care, Utrecht, die op 29 januari 2023 gegeven wordt door Pierre Capel, emeritus professor immunologie:

Alleen geschikt voor hen, die alle zekerheden kunnen loslaten en accepteren dat wij de werkelijkheid niet kunnen begrijpen.”

Als je zoiets leest dan zou je het bijna opgeven om er ook maar iets van te begrijpen. Ter compensatie daarom dit overzicht van misverstanden en foute voorstellingen van zaken.

Misverstanden en andere kronkels

  1. Kwantumfysica is ontdekt door onderzoek op atomaire schaal, maar het is niet beperkt tot atomaire dimensies. Zelfs het gedrag van biljartballen is na enige botsingen 100% onderhevig aan kwantumonzekerheid. Zelfs de maan bestaat door haar te observeren. Kwantummechanica is de grotere theorie die volledig de klassieke materiële Newton-mechanica omvat.
  2. Verstrengeling en telepathie hebben niets met elkaar te maken. Informatie kan niet worden getransporteerd door verstrengeling en telepathie is het transport van informatie van de ene geest naar de andere. Verstrengeling heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de informatie die de waarnemer al heeft over de deeltjes voordat die uit elkaar gingen.
  3. De dualiteit van de deeltjesgolf wordt vaak voorgesteld als ofwel het deeltje dat zich ook als een golf gedraagt, ofwel de golf die zich ook als een deeltje gedraagt. Dit is een verwarrende en verkeerde voorstelling van zaken. Er is helemaal geen deeltje tot het moment dat het wordt waargenomen. Dat volgt althans uit experimenten. Vóór de waarneming was er een golf van mogelijkheden die in locatie en tijd oscilleerde en die op elke locatie de waarschijnlijkheid vertegenwoordigde om het deeltje te vinden als we op die specifieke locatie op die tijd zouden kijken. Het is dus of een golf of een deeltje, maar niet allebei tegelijk. Het is dus niet een deeltje dat zich ook als een golf gedraagt.
  4. Een oscillerende en zich voortplantende golf van waarschijnlijkheden is geen materie, het is mind-stuff. Kansen zijn getallen. Cijfers bestaan ​​niet buiten de geest, althans buiten de geest hebben ze geen betekenis.
  5. We zien de kwantumgolf zelf niet, nooit. Ook niet met de meest geavanceerde instrumenten. Uit de uitkomsten van onze experimenten deduceren we achteraf dat er sprake was van golfgedrag.
  6. Het bij een dubbele spleet afgevuurd elektron gaat niet door beide spleten. Dat is wat de niet-materiële kwantumgolf, die het gedrag van het elektron voorstelt, doet, door twee spleten gaan. Het is pas bij de detector dat de golf eindigt en het elektron zich manifesteert. Dus je hoeft je geen deeltje voor te stellen dat zich op twee plekken tegelijk bevindt.
  7. Er wordt vaak gezegd, wanneer we in een dubbelspletenexperiment observeren door welke spleet het deeltje gaat, dat we dan deeltjesgedrag zien. Dit is beslist niet wat er gebeurt. We zien nog steeds golfgedrag. Wanneer de doorgang door de spleten wordt geobserveerd, zal de kwantumgolf altijd weer gereduceerd worden tot slechts één van de spleten en dus niet door beide spleten gaan zoals in het standaard dubbelspleetexperiment. Dit is kwantumreductie, een gedeeltelijke kwantumcollaps. De golf reageert dus blijkbaar op de informatie die de experimentele opstelling kan opleveren. Maar uiteindelijk is dit nog steeds golfgedrag. De golf gaat door één van de waargenomen spleten – welke is onvoorspelbaar – en breidt zich vervolgens weer uit totdat hij de detector bereikt waar het deeltje zich dan uiteindelijk materialiseert. Dat golfgedrag in en na de spleet verklaart het beste het over één enkele vlek uitgespreide patroon van treffers dat we dan zien in plaats van de gebruikelijke lichte en donkere banden.
  8. Het vaak geuite idee dat deeltjes alle mogelijke paden tegelijk naar de detector nemen, is duidelijk in tegenspraak met het realistische concept van een deeltje. Echter, als puur wiskundig apparaat om de numerieke kans te voorspellen waar het deeltje het doel zal bereiken, is het idee inderdaad nuttig. Maar dat maakt het nog geen realistische beschrijving van de werkelijke stand van zaken.
  9. Uitgestelde keuze-experimenten lijken retro-causaliteit aan te tonen. Dit lijkt alleen zo omdat het uiteindelijk observeren van het resultaat door een waarnemer als belangrijke component in het experiment wordt genegeerd als onderdeel van het experiment. Menselijke observatie is echter altijd de onmisbare laatste handeling van een meting. Zonder observatie en rapportage weten we niets. Wanneer de waarneming de deeltjesmanifestatie creëert, creëert ze deze ook noodzakelijkerwijs als bestaand in de tijd inclusief een historie. Dit werd overigens al geïmpliceerd door de Kopenhagen-interpretatie die zegt dat het geen zin heeft om te spreken over het bestaan van het deeltje vóór de meting.
  10. In tegenstelling tot wat sommige spirituele leraren zeggen, bewijst kwantumfysica niet het voortbestaan ​​van de geest. Maar je kunt prima verdedigen dat de kwantumfysica het overleven van de geest bij het overlijden van het lichaam weliswaar niet bewijst maar wel ondersteunt. De hypothese dat het de geest van de waarnemer is die de kwantumgolf bij observatie doet ‘instorten’, is zeer goed verdedigbaar, is ook vaak verdedigd en verklaart veel kwantumverschijnselen die in geen enkel opzicht materieel verklaarbaar zijn uitstekend. Veel van de eerste kwantumfysici ondersteunden de hypothese van de ineenstorting van de kwantumgolf door de observatie gedaan door de niet-materiële geest van de waarnemer. Wanneer deze hypothese wordt aanvaard, moet de voor de hand liggende conclusie zijn dat de geest dan geen product van de hersenen kan zijn en daarom een ​​goede kans heeft om de materiële ondergang van de hersenen te overleven.

De 10 dogma’s van de wetenschap

In het kader van bovenstaande misverstanden en hun oorzaak is het goed om hier de tien kernovertuigingen eens op te sommen die de meeste wetenschappers zonder bewijs als vanzelfsprekend beschouwen en van waaruit ze – onder andere – proberen de kwantumfysische verschijnselen als verstrengeling en kwantumcollaps te begrijpen. Geen wonder dat de kwantumfysica onbegrijpelijk wordt verklaard:

  1. Alles is in wezen mechanisch. Honden zijn bijvoorbeeld complexe mechanismen, in plaats van levende organismen met eigen doelen. Zelfs mensen zijn machines, “Lumbering robots”; in de aanschouwelijke beschrijving van Richard Dawkins, met hersenen die lijken op genetisch geprogrammeerde computers.
  2. Alle materie is onbewust. Het bezit geen innerlijk leven of subjectiviteit of gezichtspunt. Zelfs het menselijk bewustzijn is een illusie die wordt voortgebracht door de materiële activiteiten van de hersenen.
  3. De totale hoeveelheid materie en energie is altijd hetzelfde (met uitzondering van de oerknal, toen ineens alle materie en energie van het heelal verscheen).
  4. De natuurwetten staan ​​vast. Ze zijn vandaag hetzelfde als in het begin, en ze zullen voor altijd hetzelfde blijven.
  5. De natuur is doelloos en evolutie heeft geen doel of richting.
  6. Alle biologische overerving is materieel, en wordt gedragen in het genetische materiaal, DNA en in andere materiële structuren.
  7. De geest zit in de hoofden en is niets anders dan de activiteiten van de hersenen. Als je naar een boom kijkt, is het beeld van de boom die je ziet niet “daarbuiten”, waar het lijkt te zijn, maar in je hersenen.
  8. Herinneringen worden als stoffelijke sporen in de hersenen opgeslagen en bij overlijden uitgewist.
  9. Onverklaarbare verschijnselen zoals telepathie zijn illusoir.
  10. Mechanistische geneeskunde is de enige soort die echt werkt.

Bovenstaande is overgenomen uit ‘Science Set Free’ van Rupert Sheldrake. Bekijk ook vooral deze YouTube video van zijn presentatie op de EU2013 Thunderbolts Conferentie waarin hij deze dogma’s van de wetenschap op zijn eigen vriendelijk humoristische wijze bespreekt en afbreekt.

En de multiversa dan?

Dr. Strange in the Multiverse of Madness © Marvel Studios

Als je bovenstaande rijtje dogma’s goed leest begrijp je waarschijnlijk heel goed waar die waanzinnige multiversa hypothese zijn oorsprong heeft. Gewoon materie erbij verzinnen.

Angst? Waarvoor?

De felle oppositie van materialistisch denkende personen tegen de gedachte dat de geest van de waarnemer een actieve factor is in kwantumverschijnselen, is niet op feiten gefundeerd maar het gevolg van een geloof dat alles verklaard kan en moet worden uit permanente materie en de interactie daartussen. Dat is een geloof, geen bewezen feit als u dat nog steeds mocht denken. Zaken die niet verklaard kunnen worden uit dat geloof in permanente materie bestaan volgens deze gelovigen niet of horen dat in elk geval niet te doen. Wanneer die tegenstand zo fel is dan is die zeer waarschijnlijk gebaseerd op een diep verborgen angst. Wat die angst is, dat is de vraag.

Nobelprijs natuurkunde voor aantonen non-lokaliteit kwantumverstrengeling

Het werd tijd dat de Bell gehoord werd.

John Clauser, Anton Zeilinger, Alain Aspect. Nobelprijs natuurkunde 2022.

Alain Aspect, Anton Zeilinger en John Clauser hebben samen de 2022 Nobelprijs toegekend gekregen voor hun inspanningen om aan te tonen dat kwantumverstrengeling bestaat en dat die non-lokaal is. John Clauser was de eerste die dat experimenteel aantoonde met een Bell test in 1972. In 1982 wordt zijn resultaat bevestigd door Alain Aspect, maar er zijn dan nog achterdeurtjes (loopholes) te bedenken die zijn resultaten op een klassiek fysische manier zouden kunnen verklaren. Dan – 35 jaar later in 2017 – voert Anton Zeilinger een test uit die alle eventuele loopholes definitief uitsluit.

Kwantumverstrengeling bestaat en is non-lokaal, dat wil zeggen de relatie die de deeltjes met elkaar hebben is instantaan en niet afhankelijk van hun onderlinge afstand en is dus strijdig met de relativiteitswetten van Einstein omdat zo’n relatie onmiddellijke communicatie tussen de deeltjes zou inhouden.

Eerlijk gezegd was een test die de eventuele loopholes uitsluit al in 2015 gedaan door het team van Hanson en Henson in Delft. Maar het is de heren Clauser, Aspect en Zeilinger van harte gegund, deze prijs. Het was in 1972 nog een heftig omstreden punt en dit soort onderzoek werd in die tijd nog niet echt gezien als bevorderlijk voor je wetenschappelijke carrière. Non-lokaliteit zette (te) grote vragen bij het beeld van de natuur zoals dat toen algemeen bestond. Het kon gewoon niet. Clauser en Aspect zetten hun carrière dus op het spel. Zie deze quote op Quanta Magazin in het artikel over de Nobelprijs onder de kop “Who performed Bell’s experiment?”: “Initially, physicists including Richard Feynman discouraged Clauser from pursuing the experiment, arguing that quantum mechanics needed no further experimental proof.

Misschien maar even kort uiteenzetten wat de zogenaamde Bell test in principe inhoudt, de meer uitgebreide beschrijving vind je in mijn boek, hoofdstuk 5, “Het theorema van Bell”.

Het theorema van Bell

John Stewart Bell (1928-1990) publiceerde in 1964 wat nu het Bell theorema heet. Met dit theorema kan in principe experimenteel aangetoond worden of lokale variabe­len wel of geen rol spelen in kwantumverschijnselen. Lokale variabelen leg ik nu hier niet uit maar het betekent uiteindelijk dat de kwantumdeeltjes permanent bestaan gedurende hun reis van bron naar detector – zoals wij aannemen dat kogels permanent bestaan over hun hele traject van bron tot doel, en zelfs eigenlijk al daarvoor. Onthoudt dat. De experimentele opzet van een Bell experiment moet zodanig zijn dat sneller-dan-licht communicatie tussen verstrengelde objecten uitgesloten is.

De meeste Bell-tests zijn uitgevoerd met gepo­lariseerd licht – dat wil zeggen gepolariseerde fotonenparen. Een EM-golf bestaat uit een elektrische en een magnetische veld component, deze oscilleren loodrecht op elkaar en allebei oscilleren loodrecht op de richting waarin het licht reist. De trillingsrichting van de elektrische component van de EM-golf wordt de polarisatierichting genoemd. Een polarisatiefilter, zoals een polaroid bril, laat alleen licht door dat in een bepaalde richting trilt. Als het licht in onder schuine hoek ten opzichte van de oriëntatie van het filter oscilleert wordt maar een deel van het licht doorgelaten. Het gepasseerde licht trilt in de richting die het filter heeft afgedwongen. Als het invallende licht loodrecht op de richting van het filter trilt dan wordt er niets doorgelaten. Licht is een EM-golf maar die golf bestaat kwantumfysisch gezien uit massa’s fotonen die stuk voor stuk gepolariseerd zijn. Hoe we ons de polarisatie van een enkel foton moeten voorstellen is niet duidelijk en dat doen we dan ook maar niet.

Verticaal gepolariseerd licht kan 90o gedraaid naar horizontaal in twee stappen. Daarbij blijft er 50% over van de verticaal gepolariseerde fotonen.

Geen gehalveerde fotonen maar waarschijnlijkheden

Bij polarisatie geldt dat fotonen die niet precies in de richting van het polariserende filter trillen, bijvoorbeeld onder een hoek van 30o, voor 50% doorgelaten worden maar daarbij niet gehalveerd worden. Hun frequentie wordt niet aange­tast, maar de waarschijnlijkheid dat ze door het filter heen gaan hangt wel af van de hoek die hun polarisatie maakt met de oriëntatie van het filter. Dus als ze lood­recht op die oriëntatie gepolariseerd zijn is de kans dat ze erdoorheen gaan nul. Onder een hoek van 45o is de kans volgens de kwantummechanica dat ze door het filter komen ca. 71%. De fotonen die door het filter gaan zijn niet veranderd van energie, golflengte en frequentie. Ze zijn beslist niet gehalveerd. Het gaat dus puur om kansen.

De Bell test met gepolariseerde fotonen

Schema van een Bell twee kanalen experiment. A en B zijn de polarisators die ten opzichte van elkaar geroteerd kunnen worden.

De fotonen worden gedetecteerd (D+ of D-) en bij elke onderlinge hoek van de polarisators (A en B) worden de coïncidenties (tegelijk optredende detecties) en de hoek tussen A en B geregistreerd in de coïncidentiedetector. Volgens de behoudswetten van de fysica dienen de polarisatierichtingen van beide fotonen identiek te zijn indien ze als paar zijn gecreëerd.  Maar deze gezamenlijke polarisatie is wel weer een kwantummanifestatie bij meting en is dus volstrekt willekeurig bij detectie van een foton.

Spooky action at a distance?

Als het linker foton bij detectie een bepaalde polarisatie blijkt te hebben, dan moet het rechter foton op dat moment dezelfde polarisatie hebben aangezien ze als paar gecreëerd zijn. En dat is vreemd als hun polarisatie pas ‘echt’ bestaat bij detectie zoals de kwantummechanica lijkt te zeggen. Dat lijkt op onderlinge communicatie. Maar zodra je dat veronderstelt moet je je ook afvragen hoe die communicatie tussen die twee verloopt: “Hallo ik ben gemeten, nu moet jij onmiddellijk ook je polarisatie laten zien en wel dezelfde als die ik op dit moment laat zien”. Dat is Einstein’s “spooky action at a distance”.

Klassiek permanente deeltjes of materialisatie door observatie

Het gaat er dus bij het Bell experiment om of vastgesteld kan worden of de polarisatie van de fotonen al bestond vanaf het moment van hun creatie (klassieke permanente deeltjes) of dat ze pas ‘materialiseren’ op het moment van hun detectie (non-lokale kwantum interpretatie). Volgens de non-lokale kwantumtheorie moet, in­dien de twee polarisators ten opzichte van elkaar niet gelijk georiënteerd zijn, de correlatie tussen de polarisaties van de fotonenparen – de [D-/D-] of [D+/D+] coïncidenties – groter uitvallen dan de correlatie die de klassieke permanente deeltjes theorie voorspelt.

Die van de hoek afhankelijke correlatie tussen de coïncidenties kan voor beide theorieën, klassiek lokaal of non-lokaal kwantum, voorspeld worden. Het geniale van Bell was dat hij inzag dat verschillen tussen klassieke lokale en kwantumtheorie optraden indien de polarisators (A en B) andere hoeken met elkaar maakten dan 0o, 90o, 180o of 270o. Zie figuur voor de voorspellingen van de correlaties zoals berekend in beide theorieën. Zo laat de figuur zien dat voor bijvoorbeeld een hoek van 158o tussen de twee polarisators de klassiek lokale verwachting voor de correlatie 0,75 (75%) zal zijn, maar voor de non-lokale kwantum verwachting zal dat 0,85 (85%) zijn.

De klassieke en de kwantummechanisch voorspelde correlaties tussen detecties van de gepolariseerde fotonenparen, gemeten bij verschillende hoeken tussen de polarisators in een Bell experiment. De blauwe kromme komt overeen met non-lokaliteit.

Lokaliteit gefalsifieerd

Als de gemeten correlatie van alle coïncidenties bij die hoek van 158o dus groter is dan 75% dan zijn lokale verborgen variabelen gefalsifieerd en is experimenteel bevestigd dat de polarisaties van beide fotonen pas ‘materialiseren’ bij meting in de D+ en D- detectoren. Op die manier kan aangetoond worden dat onderlinge communicatie met een snelheid die maximaal die van het licht is, in elk geval uitgesloten is en wordt de hypothese dat deeltjes pas bestaan bij detectie sterk bevestigd. Daarvoor is dus bij een Bell experiment vereist dat communicatie tussen de fotonen met maximaal de lichtsnelheid wordt uitgesloten.

Het betekent in elk geval dat er zeer hoge eisen aan Bell experimenten worden gesteld. Twee absolute eisen zijn:

  • Communicatie met maximaal de lichtsnelheid dient uitgesloten zijn; dat betekent dat de onderlinge afstand van de detectoren links en rechts zeer groot moet zijn of het tijdsverschil tussen de coïnciderende detecties links en rechts juist zeer klein.
  • Alle in het experiment verzonden fotonen dienen ook gemeten te zijn om te voorkomen dat er fotonparen die geen coïncidentie van dezelfde polarisatie vertonen buiten de meting vallen en daarmee de gemeten correlatie groter kunnen doen lijken.
  • Alle fotonen dienen van een bron te zijn die uitsluit dat hun creatie afhankelijk zou kunnen zijn van de experimentatoren.

Het experiment van Anton Zeilinger in 2017 heeft volledig aan al deze eisen voldaan. Hij gebruikte sterrenlicht fotonen.

Wat nu? Wanneer bestaat iets?

Elke Bell test – zie de tijdlijn op Quanta Magazine – heeft tot nu toe met toenemende bewijskracht bevestigd dat de kwantumdeeltjes hun eigenschappen – zoals polarisatie – pas ‘krijgen’ bij detectie. Met andere woorden, ze bestaan niet materieel totdat ze gedetecteerd worden.

Dat is nogal wat. Zeker als je bedenkt dat de kwantumwetten beslist niet beperkt zijn tot het atomaire domein maar ook gelden voor objecten met afmetingen in de grootteorde die wij met onze eigen zintuigen kunnen waarnemen, of groter. Er bestaat geen enkel goed argument waarom de kwantumwetten niet meer zouden gelden op ons dagelijks ervaringsniveau. De maan bestaat pas bij detectie. Punt. Sorry, professor Einstein.

Nu kun je eens over de volgende vraag gaan nadenken: als de polarisatie van een foton pas bestaat op het moment van detectie, hoe kan een polaroid filter dan werken? Ik laat je hierover voorlopig zelf even piekeren.

Daarom moet je je ten diepste gaan afvragen wat detectie en observatie eigenlijk zijn en wat het betekent als je de deur van je huis achter je dichtdoet en er niemand meer in huis achterblijft. De inhoud van je huis bestaat niet materieel zolang er niemand kijkt. De waarschijnlijkheid dat de inhoud zich vrijwel precies weer materialiseert zoals je die had achtergelaten is 99,999999999% (of nog dichterbij 100% maar nooit precies 100%). Dat is weer geruststellend natuurlijk. Zolang we de rol die de waarnemer speelt niet erkennen blijft de interpretatie van de kwantumfysica een vraagstuk dat dringend om een oplossing vraagt. Dat is mijn mening, en daar sta ik zeker niet alleen in. Veel fysici zijn al overtuigd van de rol van de waarnemer in experimenten, zoals Carlo Rovelli bijna met zijn hypothese dat alle eigenschappen van objecten ook – net als snelheden dat nu al zijn – relatief zijn. Lees Bernardo Kastrup, ook volgens hem is de permanentie van materie een verkeerd beeld van de werkelijkheid.

In elk geval wordt kwantumverstrengeling nu als vaststaand aangetoond beschouwd en wordt tegenwoordig gezien als een kwantumfenomeen dat uiterst interessante toepassingen mogelijk maakt, zoals kwantumcomputers op basis van licht die nu door de Twentse startup Quix Quantum worden geleverd. Maar daarover in een volgend bericht.

Decoherentie en Informatie

Het dubbele spleetexperiment

Figuur 1: Dubbele spleet interferentie met oppervlaktegolven.© Joerg Enderlein
Richard Feynman zei graag dat alle kwantumfysica kan worden afgeleid door zorgvuldig na te denken over de implicaties van dit enkele experiment, dat het daarom de moeite waard is om het te bespreken.

Die aanbeveling van Feynman is inderdaad een uitstekende en die zullen we volgen. Je hoeft er geen wiskundeknobbel voor te hebben maar alleen maar logisch te kunnen denken. Op zich is dat al vrij lastig voor veel mensen natuurlijk (lees Thinking Fast and Slow van Kahnemann) maar beslist niet buiten het bereik van mensen met een gemiddelde intelligentie als ze de moeite nemen om zorgvuldig te denken.

Vrijwel alles wat ik over de kwantumfysica en haar interpretatie te zeggen heb is uiteindelijk gebaseerd op het in wezen simpele dubbele spleet experiment. Een groot deel van de meeste actuele en interessante kwantum experimenten is ook hierop gebaseerd. Het betreft steevast kwantumgolven die – na even verschillende wegen afgelegd te hebben – weer bij elkaar komen om met zichzelf te interfereren. Ze doven elkaar uit of versterken elkaar op verschillende plekken in een vast patroon. Andere interessante interferentie experimenten zijn de Mach-Zehnder experimenten maar daar gaat het hier nu even niet over.

Een eindeloze golf van mogelijkheden

Figuur 2: Dubbelspleet experiment met golven. Uitwaaierende lijnen van maximale uitwijking ontstaan door superpositie van twee golfpatronen.

De praktische interpretatie van de kwantumgolf, ook wel toestandsgolf genoemd, is dat het een golf is die alle potentiële materiële manifestaties van het bestudeerde object in zich heeft (superposities) en die zich dynamisch in ruimte en tijd uitbreidt totdat de golf op zijn weg een fysisch detectie instrument raakt.

Bij die ontmoeting manifesteert het object zich, potentie wordt fysieke presentie, en de golf verdwijnt tegelijkertijd in het niets.

Je kunt ook zeggen dat er slechts één van het oneindige spectrum van mogelijke materiële manifestaties die de golf bevat, overblijft en zich dus manifesteert en dat de rest daarvan spoorloos in het niets verdwijnt. De golf is dan het deeltje geworden.

Figuur 3: De blinde monniken en de olifant.

Die abrupte overgang is de zogenaamde kwantumcollaps waarvoor er meer hypotheses zijn bedacht dan er waren in het geval van de acht blinde monniken en de olifant.

Dubbele en enkele spleet patronen

Bij een dubbele spleet krijgen we een interferentiepatroon te zien, bij een enkele spleet overigens ook maar dat ziet er heel anders uit. In het midden van het enkele spleet patroon zien we een vlek met in het midden een maximale helderheid die naar de randen afneemt tot nul en dan nog enkele kleine maxima links en rechts daarvan. Die kleine maxima zijn het resultaat van effecten die de golf ondervindt bij de randen van de enkele spleet. Dat heet diffractie. De golf buigt bij de randen namelijk af van zijn hoofdrichting. De golven die van de linker- en van de rechterzijde van de spleet komen interfereren ook op hun weg naar het scherm.

Figuur 4: Huygens principe voor golven die een enkele spleet passeren

Er is dus een zeer duidelijk verschil tussen het patroon dat ontstaat achter een enkele spleet en achter een dubbelspleet. Beide patronen laten interferentie zien en zijn daarom het gevolg van golfgedrag.

Figuur 5: Het diagram aan de linkerkant toont het diffractiepatroon als gevolg van een enkele spleet. De breedte van dat patroon wordt bepaald door de spleetbreedte. @physics.stackexchange.com

Wat als we bij de spleten gaan kijken wat daar gebeurt?

Er wordt bij deze dubbele spleet experimenten duidelijk een belangrijke rol gespeeld door informatie. Dat ga ik uitleggen. Als we bij een willekeurig tweespleten experiment, of het nu om fotonen, elektronen, buckeyballs of nog grotere objecten gaat, het experiment zo inrichten dat het ook informatie beschikbaar maakt over de gekozen spleet, verschijnt het kenmerkende interferentiepatroon, de donkere en lichte banden, niet. In plaats daarvan is het resultaat een vlek die recht achter de spleten het helderst is en naar buiten in helderheid afneemt. Die vlek is het opgetelde resultaat van twee enkele spleet projecties die enigszins verschoven zijn ten opzichte van elkaar.

Figuur 6: Kijken bij de spleet – geen interferentie. Het object manifesteert zich in één van de twee spleten of lijkt dat te doen.
Figuur 7: Resultaat van ‘kijken’ bij de dubbelspleet door welke spleet het object ging. De grijze lijn is de opgetelde projectie van golven die telkens door maar één spleet gaan.

De meest voor de hand liggende en eenvoudige interpretatie van bovenstaand patroon is dat de kwantumgolf voor elk geobserveerd object slechts door één van beide spleten is gegaan. Het hoeft dus niet zo te zijn dat het object zich daadwerkelijk in de spleet heeft gemanifesteerd. De kans om het aan te treffen in de spleet was daar 100% op een zeker moment, maar de filosofisch interessante vraag is of dat hetzelfde is als een materiële aanwezigheid.

De invloed van informatie gemeten

In een belangrijk experiment uitgevoerd aan het Korea’s Institute for Basic Sciences (IBS) in 2021 is het effect op de interferentie gemeten van de hoeveelheid informatie over de gekozen spleet. In het artikel in Physicsworld zie ik de veelvuldig gemaakte denkfout dat het experiment de scheiding aantoont tussen kwantumgolfgedrag en deeltjesgedrag, door Niels Bohr complementariteit genoemd. Ik vind dat principieel fout omdat we in alle gevallen – achteraf – golfgedrag constateren dat uiteindelijk pas bij de detector in een waargenomen deeltje resulteert. Er is dus altijd een golf die zelf niet waargenomen wordt maar wordt aangenomen als verklaring van de verschijnselen, en er is altijd uiteindelijk een deeltje dat wel waargenomen wordt. Als u dat een subtiel verschil vindt dan heeft u gelijk, maar het is in de interpretatie die ik hieronder zal geven desalniettemin belangrijk.

Het effect in het Koreaans experiment is dat het interferentiepatroon dat we zien als we geen informatie over de gepasseerde spleet kunnen vaststellen, geleidelijk overgaat van een patroon als in figuur 2 – donkere en lichte banden – in een patroon als in figuur 7 – twee over elkaar gelegde enkele spleet projecties. Naarmate er meer informatie beschikbaar gemaakt wordt over de gepasseerde spleet komt het patroon meer overeen met figuur 7. De experimentatoren konden die informatie dus gecontroleerd gradueel vermeerderen of verminderen.

Conclusie: de informatie die het experiment kan opleveren speelt een cruciale rol in hoe de kwantumgolf zich door de spleten heen beweegt. Hoe meer informatie, hoe meer de golf door één van de spleten gaat lopen en hoe meer het enkele spleetpatroon getoond wordt. Er is in het experiment zelfs een mathematische relatie vastgesteld tussen de beschikbare informatie en de verdeling van de kwantumgolf over de spleten. Die ziet er zo uit: V (interferentiepatroon duidelijk twee spleten) en P (spleetinformatie) zijn gerelateerd volgens de mathematische expressie P2 + V2 = constant. Pythagoras kijkt weer eens mee over onze schouders zoals zo vaak in de kwantumfysica.

Decoherentie

Eigenlijk kun je dus zeggen, wanneer de golf door maar één spleet gaat, dat de kwantumgolf de helft van de mogelijkheden die de golf bezit voor de manifestatie van het deeltje verloren heeft. Dat is niets meer of minder dan decoherentie, zij het een gedeeltelijke. Dus decoherentie en informatie zijn positief gecorreleerd, hoe meer informatie, hoe meer decoherentie. Zo bezien neemt men dus een zodanige decoherentie van de kwantumgolf waar dat het deeltje nog door één spleet lijkt te gaan. En dan is de meestal getrokken conclusie dus dat het deeltje in de spleet was terwijl we strikt genomen alleen zouden mogen zeggen dat de golf slechts door één spleet ging.

Hier hebben we dus een andere interpretatie van decoherentie te pakken dan die waarin de moleculaire onrust van het meetinstrument die decoherentie veroorzaakt, een hypothese waar Von Neumann al tegen protesteerde en Schrödinger met zijn kat in doos gedachte-experiment juist indirect voor pleitte.

Maar de totale decoherentie dan bij de detector? Wordt die dan ook veroorzaakt door de informatie die we hebben? Dat is inderdaad prima te verdedigen. De informatie die we namelijk hebben is dat de detector altijd een fysieke barrière vormt voor het deeltje. Mee eens? Die informatie is voor 100% gecorreleerd met de volledige decoherentie van de kwantumgolf bij de detector.

Met deze interpretatie kunnen we ook de uitzonderingen verklaren op wat moleculaire onrust decoherentie veroorzaakt. Dat zijn de optische onderdelen, zoals lenzen en spiegels die geen decoherentie veroorzaken terwijl ze groot en onrustig genoeg zijn. En dat de uitzonderingen wegvallen pleit natuurlijk extra voor deze informatie-decoherentie interpretatie. Denk daar maar eens over na. Misschien goed nieuws voor de bouwers van kwantumcomputers waar de decoherentie van hun verstrengelde qubits het grote probleem is.

De rol van de waarnemer

Om terug te komen op die acht blinde monniken en hun olifant, volgens mij is het onderdeel van deze experimenten waar veel fysici een blinde vlek voor lijken te hebben juist het onmisbare onderdeel waarvoor informatie een grote rol speelt: de waarnemer. Die is de olifant in de kamer.

Quantum: nieuwe regels of een heel nieuw spel?

Op vrijdag 23 september aanstaande is er in het kader van het Better Future Now Festival in De Waag in Amsterdam een hele dag, met workshops en sprekers, met als motto ‘Quantum: nieuwe regels of een heel nieuw spel?’. Van ca. 15:30 tot 17u wordt daar door experts op diverse terreinen, onder andere Deborah Nas, Carlo Beenakker, Andrija Pavlovic, Douwe-Sjoerd Bosman, Hairi Oumaima, Lieven Vandersypen en Caiseal Beardow, hun visie op de kwantumfysica gebracht. Van 17 tot 18u is er een paneldiscussie. Ik ben ook uitgenodigd als een van de sprekers. Daar ga ik het, binnen de toegestane tijd van tien minuten, over dit onderwerp hebben. Als u bovenstaande in dit bericht gelezen en begrepen hebt, dan weet u al meer dan ik in die tien minuten kwijt kan. Maar er is gelukkig daarna ook nog gelegenheid voor vragen.

Inschrijving voor het festival is gratis.

Kwantumbewustzijn gefalsifiëerd?

Quantumbewustzijn op losse schroeven door ondergronds experiment

Op vrijdag 5 augustus 2022 verschijnt dit artikel met bovenstaande naam in NewScientist. Ik kreeg meteen van twee kanten vragen over wat dit betekent voor de hypothese van het primaire bewustzijn die ik verdedig in mijn boek en op mijn website. Eigenlijk goed nieuws, maar dat zal ik wel even uit moeten leggen.

Het artikel gaat over de zogenaamde Orchestrated Objective Reduction (Orch OR)-theorie van fysicus Roger Penrose en anesthesioloog Stuart Hameroff. Dit is wat deze theorie zegt in het kort:

Er kunnen superposities van kwantumtoestanden ontstaan in je brein, in zogeheten microtubuli (kleine eiwitstructuren in de zenuwcellen in het brein). Een bewuste ervaring vindt plaats op het moment dat die superposities instorten’.

Orchestrated Objective Reduction – Orch OR gefalsifiëerd

Afbeelding uit ‘A review of the ‘Orch OR’ theory’: Microtubules die via de kwantumcollaps informatie verwerken. Dat zou dan bewuste ervaring genereren.

Dit is dus goedbeschouwd een van de theorieën die bewustzijn proberen te verklaren als uiteindelijk een product van de hersenen. Dit keer dan wel als een product van kwantumtoestanden in de hersenen. Het instorten van de superposities – de kwantumcollaps – wordt gezien als fysiek, de superposities zijn alle fysiek – alle mogelijkheden bestaan echt – en gaan dan bij de ineenstorting over in slechts één van alle mogelijkheden, de rest verdwijnt spoorloos in het ‘kwantumniets’.

Als die ineenstorting fysiek is, en dat denken Penrose en Hameroff, dan betekent het een kleine verandering in de totale elektrische lading en volgens de wetten van Maxwell moet er dan een klein elektromagnetisch signaal gegenereerd worden. Dat is dan het signaal wat de onderzoekers, die de Orch OR theorie wilden testen, onderzochten in de diepe grotten van Gran Sasso waar verstoringen van de metingen door kosmische straling zo klein mogelijk zijn omdat die eerst door dikke lagen gesteente heen moeten. Een hoogstwaarschijnlijk kostbaar onderzoek dat opleverde dat de kwantumcollaps geen elektrische signalen genereert. Hiermee is dan een van de basisveronderstellingen van Orch OR gefalsifieerd. Mooi, opgeruimd staat netjes. Eén hypothese minder over de relatie kwantumfysica en bewustzijn. Goed nieuws dus. We hebben er al meer dan genoeg.

Maar de Orch OR theorie heeft volstrekt niets te maken met de hypothese van het primair bewustzijn. Ik hoop dat u dat begrijpt. Orch OR is een loot van de theorieën die bewustzijn proberen te verklaren vanuit het materiële, hier met een snufje kwantumfysica waarbij dat snufje uiteindelijk ook weer een materiële hypothese is. De primair bewustzijn hypothese is dat materie een secundair verschijnsel is dat door dat bewustzijn wordt gecreëerd bij de waarneming. Dat is iets volstrekt anders.

Kan Primair Bewustzijn ook gefalisifiëerd?

Mocht je de hypothese van het primair bewustzijn willen falsifiëren dan kan dat een stuk eenvoudiger en goedkoper dan met een mediageniek experiment diep onder de Gran Sasso. De hypothese van primair bewustzijn is in mijn boek gebaseerd op het begrip informatie. De informatie die een meting of observatie kan opleveren bepaalt hoe het geobserveerde object zich gedraagt of heeft gedragen. Het is steeds duidelijker aan het worden in experimenten dat hoe minder informatie een meting oplevert hoe meer golfgedrag wordt vertoond. Het meest extreme voorbeeld daarvan is het effect dat wanneer gekeken wordt door welke spleet van de dubbelspleet het object ging, het kenmerkende interferentiepatroon, de lichte en donkere banden verdwijnen in een enkele uitgespreide vlek. Nog steeds het resultaat van een golf maar nu van een die door slechts één spleet ging. De onontkoombare conclusie is dan dat het object zich in slechts één spleet gemanifesteerd moet hebben – als antwoord op het feit dat de informatie die we konden verkrijgen daar precies over ging. Dat het om informatie gaat is echter geen bewijs dat het om het bewustzijn van de waarnemer gaat al moeten we ons afvragen of informatie nog wel iets betekent als het niet in ons bewustzijn verschijnt. Maar, net zoals het ineenstorten van de kwantumgolf een elektrisch signaal zou moeten produceren een basisaanname is van Orch OR, is de ineenstorting van de kwantumgolf door beschikbare informatie een basisaanname van het primair bewustzijn. Als we die aanname kunnen falsifiëren dan wordt het lastig voor die hypothese.

De kwantuminformatiewisser kan dat

De kwantum informatiewisser experimenten zijn een goede stap in die richting maar voor het falsifiëren van de informatiehypothese moet er nog iets aan gesleuteld worden. In alle kwantumwisser experimenten gebeurt het onherroepelijk vernietigen van de informatie over de gekozen spleet door een halfdoorlatende spiegel. En laat dat nu net een fysiek onderdeel zijn waarvan elke fysicus, die de Kopenhaagse interpretatie min of meer volgt, vreemd genoeg automatisch aanneemt dat het een uitzondering vormt op de regel dat een fysiek object, als het maar massief genoeg is, de kwantumcollaps teweegbrengt. De kwantumcollaps vindt volgens zo’n fysicus plaats in en door de detector en niet door de halfdoorlatende spiegel of andere optische onderdelen. Mijn suggestie is echter dat de kwantumgolf pas instort op grond van de informatie die beschikbaar is. Dus niet door de detector maar door het vernemen van het resultaat van de detector. Dat wil zeggen dat, als we die informatie pas na het passeren van de detector onherroepelijk vernietigen vóórdat iemand die gezien kan hebben, het interferentiepatroon van lichte en donkere lijnen weer getoond wordt. Zo’n precisie experiment is zonder meer uitvoerbaar in een willekeurig goed uitgerust universitair optisch laboratorium.

Aangepaste kwantumwisser. Het wel of niet wissen van de pad informatie gebeurt hier ná detectie door D3 en D4 en wordt gestuurd door de QRNG toevalsgenerator.© Paul J. van Leeuwen

In het bovenstaande figuur kun je zien dat de kwantumwisser onderdelen – twee simpele schakelaars – zich direct achter de detectoren bevinden. De set-up is een redelijk eenvoudige aanpassing, eigenlijk een drastische versimpeling, van een in 1999 uitgevoerd kwantumwisser experiment op de Maryland universiteit in Baltimore. Dat experiment wordt nogal eens ge- of misbruikt door er-is-alleen-materie fysici om de onzin van de kwantumwisser aan te tonen aangezien het 1999 Maryland experiment een fundamentele fout in zijn opzet had waardoor de conclusie niet gewettigd was. De debunkers gaan dan gemakshalve voorbij aan de correcte én geslaagde kwantumwisser experimenten die naderhand gedaan zijn aan dezelfde universiteit. Voor diegenen die zich willen verdiepen in deze ‘harde’ kwantumwisser verwijs ik naar deze pagina op mijn website of naar hoofdstuk 13: ’Falsifieerbaarheid van het bewustzijnsmodel’ in mijn boek.

Het wachten is dus op onderzoekers die deze kans om de primaire bewustzijn hypothese te kunnen falsifiëren niet voorbij willen laten gaan. Geen Gran Sasso nodig. De NewScientist lezer wacht op ze en ik ook.

Laboratori Nazionali del Gran Sasso, Italië

Wat als ..?

Een goede manier om wetenschap te bedrijven is de vraag ‘Wat als .. ?’ stellen. Doorgaans is dat de eerste stap in een hypothese. De volgende stap in zo’n exercitie is dan onderzoeken op hoeveel onbeantwoorde vragen je daarmee een bevredigend antwoord vindt. Ook de verschijnselen en experimenten die niet kloppen met de hypothese dienen aan bod te komen. Als die niet kloppen kan de ‘Wat als ..?’ aanname verworpen te worden als onmogelijk of onwaarschijnlijk. Vooroordelen dienen daarbij vermeden te worden. Bij elkaar is dat wat ik noem: ‘Onderzoek met een open geest’. Zet de bullshit detector daarom even uit. Die is wel snel maar niet echt betrouwbaar. Denk aan ‘Thinking Fast and Slow’ door Daniël Kahnemann.

Isaac Newton moet op die manier ook een wat-als gedachte gevolgd hebben: ‘Wat als de hemellichamen elkaar aantrekken met een kracht die afhangt van hun onderlinge afstand?’. Een in zijn tijd behoorlijk absurde veronderstelling gezien de vraag hoe een dergelijke kracht door de lege ruimte uitgeoefend kon worden, al hadden we al wel ervaring met krachten op afstand zoals magnetisme. Die kracht-op-afstand kwestie is in feite vandaag nog steeds niet echt beantwoord maar zijn wat-als vraag leverde wel de klassieke zwaartekracht mechanica op die prachtig bevestigd werd door Edmund Halley’s komeet.

The Case against Reality

Een meer recent voorbeeld van wat-als denken en dan kijken of er naast verklaringen aperte conflicten met de harde feiten ontstaan is wat mij betreft ‘The Case against Reality’ van Donald Hoffman. Wat als de werkelijkheid die onze zintuigen ons voorschotelt slechts een constructie is die onze zintuigen er samen met onze hersenen ervan fabriceren? Hoffman is cognitief psycholoog en beargumenteert op overtuigende manier dat onze zintuigen ontwikkeld zijn in een darwinistische evolutie waarin het verschijnen van het meest geschikte organisme – lees hier ook zintuig voor – steeds de beste kansen voor het voortbestaan bood.

Daarvan uitgaande kunnen we het volgende zeggen:

  • Het is niet nodig dat het beeld dat onze zintuigen ons voorschotelen overeenkomt met de werkelijkheid, wat die ook moge zijn. Wat wij zien als gunstig voor ons overleven – een appel aan een boom, een boterham, een glas water – is slechts een vertaling die maakt dat wij zodanig handelen dat wij voortbestaan en kunnen voortplanten, in dit geval het voedsel pakken en consumeren. Vergelijkbaar met een VR programma waar de werkelijke acties in de computer ook verborgen zijn en voor ons vertaald worden in een voor ons begrijpelijk beeld. Het is volstrekt niet nodig dat die vertaling ook de werkelijkheid is, als onze reactie maar adequaat is. Dus hier zien we geen apert conflict met onze ervaringen.
  • Hoffmans idee sluit in grote trekken aan bij het idealisme van Bernardo Kastrup. Onze zintuigen en hersenen, zeg maar ons hele lichaam, zijn volgens Kastrup niet materieel en bestaan niet in een van ons gescheiden toestand.  Het zijn complexe ervaringen die ons bewustzijn binnenkomen via een soort vertaalslag (Kastrup spreekt over een dashboard) en slechts binnen dat bewustzijn ervaren worden. De materiële werkelijkheid als iets dat buiten ons bestaat is een illusie. Ook hier geen aperte conflicten met onze ervaringen, al is daar wel voor nodig dat we onze bullshit detector uitzetten.
  • De vraag wat bewustzijn ­– datgene wat ervaart – is, is niet beantwoord, noch door Hoffman, noch door Kastrup. Het is echter wel de grond waar beider filosofie op rust. Op zich is dat geen argument ertegen aangezien er geen enkele filosofie is waar bewustzijn fundamenteel verklaard wordt. Neurologen komen ook niet verder dan speculeren over een wazige onbegrepen emergentie uit een complex brein zoals mist uit water oprijst, maar dat is beslist geen fundamentele verklaring.

Al met al arriveren we daarmee bij het wat-als idee van het primaire bewustzijn. Materie, en de ervaring ervan, zijn producten van het bewustzijn. Met primair bewustzijn bedoel ik veel meer dan ons dagelijkse waakbewustzijn dat daar waarschijnlijk maar een klein deel van uit maakt. De volgende stap is nu of we met de hypothese van het primaire bewustzijn verschijnselen kunnen verklaren die we tot nog toe niet konden verklaren met het materialistische paradigma – het zogenaamde fysicalisme. Vervolgens moeten we dan natuurlijk ook kijken of er verschijnselen zijn die ermee in tegenspraak zijn. Dat is de wetenschappelijke manier.

Stap 1 – Verklaringen van waargenomen verschijnselen

Welke verschijnselen kan de hypothese van het primaire bewustzijn verklaren waar het fysicalisme het volledig laat afweten, ik noem er hier negen:

  • Kwantumfysica: De kwantumfysica lijkt ons te zeggen dat de informatie die de waarnemer tot zijn beschikking heeft de geobserveerde werkelijkheid in tijd en ruimte creëert. Daar zijn uitstekende argumenten voor. Ik heb daar een heel boek over gepubliceerd. Als de werkelijkheid een constructie is van ons bewustzijn – inclusief onze zintuigen – dan biedt dat een verklaring voor de anders onbegrijpelijke resultaten van de kwantumfysica zoals objecten die op meerdere plaatsen tegelijk kunnen zijn en met elkaar verstrengeld zijn over astronomische afstanden.
  • Relativiteitsdilatatie: De speciale relativiteit zegt dat wanneer wij een bewegend object zoals een raket, een kogel of een elementair deeltje, waarnemen, de meetlatten, of wat daarvoor door kan gaan, in dat object korter worden en de tijd langzamer verloopt naarmate de relatieve snelheid ten opzichte van ons groter is. Dit is door vele experimenten bevestigd. Dit relativiteitseffect is niet te begrijpen vanuit de ideeën van solide permanente materie, vaste ruimte en tijd. Maar als het bewustzijn van de waarnemer de wereld creëert is dat ineens beter te begrijpen. Materie, ruimte en tijd krijgen dan dezelfde eigenschappen als gedachten (James Jeans: ‘The stream of knowledge is heading towards a non-mechanical reality; the Universe begins to look more like a great thought than like a great machine. Mind no longer appears to be an accidental intruder into the realm of matter… we ought rather hail it as the creator and governor of the realm of matter.’.
  • Veldkrachten: Zwaartekracht, elektromagnetische kracht, de sterke en de zwakke kernkracht zijn allemaal veldkrachten. Ze werken op afstand zonder dat er via direct contact kracht overbrengende materie aan te pas komt, zoals bij biljartballen. Als de wereld alleen uit materie bestaat dan zijn veldkrachten eigenlijk niet goed te begrijpen, ook niet via de gekromde ruimtetijd dimensies van de algemene relativiteit van Einstein. Maar als het bewustzijn de werkelijkheid creëert dan worden veldkrachten ook weer niet fundamenteel verschillend van gedachten.
  • Dromen: Al dromend creëren we fantastische virtuele werkelijkheden soms compleet met alle mogelijke zintuigelijke indrukken, zien, horen, voelen, proeven, ruiken. Je ziet kleuren, hoort geluiden, betast voorwerpen. Maar probeer eens zo’n realistische ervaring op te roepen in de waaktoestand (zonder hallucinogene middelen). Probeer de ervaring van het zien van de kleur rood of het oppakken en voelen van de afmetingen en de zwaarte van een voorwerp maar eens op te roepen als een echte beleving. Desnoods met de ogen dicht. Het resultaat is nooit meer dan een flauwe afschaduwing van een echte ervaring. Het verbaast mij altijd hoe weinig verbazingwekkend het wordt gevonden dat we überhaupt kunnen dromen. Als het bewustzijn inderdaad in staat is om de realiteit te creëren dan is dromen niet meer zo verschillend van wat we in onze dagelijkse wereld doen.
  • Blindzien: Nicola Farmer heeft een school opgericht – de ICU-academie – waar kinderen kunnen leren om geblinddoekt te lezen, te tekenen en met ballen te spelen. Nicola leidt ook leraren op die dit aan kinderen kunnen leren. Dit blindzien is door onafhankelijke waarnemers bevestigd en vastgelegd in een reportage. Blijkbaar hebben we onze ogen niet per se nodig om te kunnen waarnemen. Vanuit het idee van het primaire bewustzijn is dit te begrijpen aangezien dat wat de kinderen ‘zien’ de creatie is van het bewustzijn zelf. Blindzien is ook een door neurologen erkend fenomeen, maar die wijten het aan een anders dan normale visuele verwerking die uiteindelijk toch gebaseerd is op de signalen die onze ogen aan de hersenen doorgeven. Dat kan bij deze kinderen niet het geval zijn.
  • Psychokinese (Pk): Pk is in laboratoriumexperimenten bevestigd, al gaat het dan doorgaans om micro-Pk.  Dit is niets anders dan het primaire bewustzijn in directe actie.
  • De NDE (Nabij-de-dood-ervaring): Sinds het boek ‘Life After Life’ van Raymond Moody – uitgekomen in 1975 – is de wereldwijde belangstelling voor de NDE geëxplodeerd en zijn grote aantallen mensen met hun ervaring naar voren gekomen. De Near-Death Experience Research Foundation (NDERF) heeft op haar website sinds 2000 meer dan 5000 ervaringen verzameld. De schatting is dat tussen 3 en 5% van de wereldbevolking een NDE heeft gehad. Het primaire bewustzijn geeft een uitstekende verklaring voor een dergelijk breed gerapporteerd verschijnsel aangezien het primair zijn van het bewustzijn betekent dat het niet afhankelijk kan zijn van een materieel brein en dus – na het overlijden van het lichaam – zelfstandig kan blijven bestaan en waarnemen. De bewering van skeptici dat de NDE neurologisch verklaard is, is – sorry – bullshit.
  • De ADC (After-death-communication): De After Death Communication Research Foundation (ADCERF) heeft sinds het begin van deze eeuw ruim 2000 gerapporteerde ervaringen van contact met kortgeleden overleden geliefde personen en dieren verzameld. Peilingen leveren op dat meer dan 50% van de mensen kort na het overlijden van een partner, kind of geliefd huisdier een ADC-ervaring heeft. Lees ‘The Departed among the Living‘ van Erlendur Haraldsson. Ook dit verschijnsel is prima verklaarbaar vanuit het niet-materieel voortlevend primair bewustzijn.
  • Evolutie: De overheersende neodarwinistische visie op het ontstaan van het leven en de evolutie – alles berust op toeval en het overleven van het geschiktste organisme plus een paar miljard jaar van enkelvoudige lokale mutaties in het DNA – staat op het punt van omvallen. Lees ‘Evolution 2.0’ van Perry Marshall, ‘Evolution: A view from the 21th Century, Fortified’ van James Shapiro of ‘Active Biological Evolution’ van Frank Laukien. Alle leven, van virussen en eencellige organismen tot ‘moderne’ dieren en planten, reageert op uitdagingen van zijn omgeving door actief zijn hele genetische machinerie (niet slechts het DNA) aan te passen. Verbazingwekkend vaak met succes en ook nog eens overerfbaar naar de volgende generaties. Het niet meer de kop in te drukken vermoeden dat hier een intelligente reactie op de ervaringen van het organisme plaatsvindt begint steeds meer aandacht te krijgen. Het primair bewustzijn, aangenomen dat het ook intelligent is (een tamelijk voor de hand liggende veronderstelling), biedt een goede verklaring.

Stap 2 – Conflicten met ervaringen

Zijn er verschijnselen die in conflict zijn met de hypothese van het primaire bewustzijn? Het lijkt op het eerste gezicht (onze bullshit detector) wel zo:

  • De ervaring van soliditeit: De werkelijkheid zoals wij die ervaren is solide. We kunnen niet door een muur wandelen. Als we ons stoten doet dat zeer. Als we vallen raken we gewond. Voorwerpen die ergens zijn achtergelaten blijven daar totdat wij – of anderen – ze weer verplaatsen. Materie verschijnt niet uit het niets en verdwijnt ook niet zomaar in het niets. Dat zou tegen de bekende en bevestigde behoudswetten ingaan.
  • Meerdere waarnemers: Als mijn bewustzijn de wereld en alles daarin creëert dan ontstaat er een probleem met meerdere waarnemers (lees ‘Tom Poes en de Kwanten’ van Marten Toonder, een aanrader).
  • De vrije wil: Waarom – aangenomen dat ik een vrije wil heb – kan ik niet de wereld creëren die ik mij wens. Ik kan geen materie naar wens creëren of laten verdwijnen. Dat laatste kan overigens betwijfeld worden als je het boek – JOTT – van Mary Rose Barrington serieus neemt.
  • Het ‘Kwaad’: Waarom bestaat het kwaad? Op zich is dat niet een fysisch te omschrijven conflict maar desalniettemin een terechte vraag. Als het bewustzijn de wereld creëert waarom dan ook het Kwaad? Die vraag is voer voor filosofen.

Ik hoop dat u inziet dat in alle bovenstaande punten de aanname verborgen zit dat het primaire bewustzijn identiek is aan het individuele dagbewustzijn van de mens. Dat is niet noodzakelijk het geval. Wanneer we die aanname kunnen laten vervallen, verdwijnen alle bovenstaande punten als geldige conflicten waarmee de hypothese van het primaire bewustzijn verworpen zou kunnen worden.

Verder is het bovenstaand niet bedoeld als een pleidooi voor idealistisch monisme, zoals bijvoorbeeld Kastrup voorstaat, en dat het bestaan van materie volledig ontkent. De meeste punten in stap 1 kunnen ook verklaard worden vanuit de dualistische visie dat materie en bewustzijn naast elkaar bestaan en elkaar kunnen beïnvloeden. Iets dat René Descartes in zijn Discours de la Méthode veronderstelde. De vraag die in dat dualisme echter niet beantwoord wordt is hoe die twee intrinsiek verschillende zaken, materie en bewustzijn, elkaar kunnen beïnvloeden.

Conclusie

Deze wat-als exercitie levert wat mij betreft in ruime mate bevestiging op dat de hypothese van het primaire bewustzijn op zijn minst de moeite waard is om serieus te nemen. Al is het vast niet de ultieme wetenschappelijke verklaring van alles, het kan veel verklaren wat vanuit het fysicalistische perspectief gezien domweg onverklaarbaar is en vanwege de algemene voorkeur voor dat perspectief het liefst wordt genegeerd of ontkend.

Nog een boekentip

Through Two Doors at Once van Anil Ananthaswamy. Het twee-spleten experiment, dat door Richard Feynman als de deur naar het begrijpen van de onbegrijpelijkheid van de kwantumfysica wordt genoemd, wordt door Anasthaswamy boeiend en over het algemeen helder behandeld. Van het eerste experiment door Young tot de uitgestelde keus kwantumwisser experimenten. Engels. In de boekhandel € 17,95, bij Parimar Den Haag slechts €7,90.