Zoals geregelde lezers van mijn berichten en van mijn boek zullen weten ben ik van de opinie dat de kwantumfysica niet zozeer de primaire rol van het bewustzijn bewijst maar deze beslist wel sterk ondersteunt. Dat is natuurlijk omstreden, zolang de geaccepteerde wetenschap vast blijft houden aan het materialistische denkraam, blijven er natuurlijk wetenschappers die dit van harte proberen aan te tonen als fout. Men wel graag de er-is-alleen-materie visie overeind houden hoewel mij de aantrekkelijkheid van dat beeld van de realiteit, waarin ik slechts een toevallig aanwezige toeschouwer ben, mij ontgaat. Ook zijn er mensen die het bewustzijn en zijn voortbestaan na de fysieke dood wel serieus nemen, maar die de kwantumfysica liever buiten de hele discussie over bewustzijn willen houden.
Heisenberg onzekerheid als gevolg van klassieke statische fluctuaties in ruimte-tijd
Zo ook die twee Finse wetenschappers die in september 2020 een mathematisch onderzoek publiceerden waarin de onzekerheidsrelatie van Heisenberg een gevolg zou zijn van statistische fluctuaties in ruimte-tijd, enigzins vergelijkbaar met de Brownse beweging van microscopische deeltjes in een vloeistof. Naar aanleiding van dat artikel verscheen er in het voorjaarsnummer van Terugkeer naar Levenslicht, het kwartaalblad van stichting Netwerk NDE, Nederland en vzw Limen, België een kort artikel dat deze Finnen als enthousiaste amateur-onderzoekers schetst die aangetoond zouden hebben dat de onzekerheidsrelatie van Heisenberg geen gevolg zou zijn van de meting – de waarneming – van het deeltje, maar iets is dat zich volledig afspeelt in de klassieke Newtoniaanse wereld. Dat deze Finnen geen kwantumfysici zijn klopt, maar Jussi Lindgren is wel een mathematisch zeer geschoold iemand, geen wiskunde amateur dus. Dit staat in zijn LinkedIn profiel: ‘Part-time doctoral student at Aalto University School of Science, main interests in optimal control theory with applications in macroeconomics, physics and finance. Other academic interests include nuclear engineering and philosophy of science. Quantum physics, relativity and theoretical physics are key interests of mine as well.’ De publicatie bevat inderdaad een aardige brok complexe wiskunde die niet bijzonder toegankelijk is voor de leek die zich desondanks zijn ontbrekende mathematische vaardigheden interesseert voor de betekenis van de kwantumfysica. De schrijver in Terugkeer ziet daarom af van een kritische beschouwing van het stuk van de Finnen. Zijn conclusie is dan dat we de kwantumfysica helemaal niet nodig hebben om de primaire rol van het bewustzijn aan te tonen. Ik vraag me dan wel af waarom je die Finse publicatie dan naar voren brengt.
Hoewel mijn mathematische vaardigheid ook niet meer is wat die geweest is, wil ik toch graag een kritische noot over die Finse publicatie en over hun conclusie plaatsen. Hun conclusie is dat de interpretatie van de kwantumfysica weer teruggebracht kan worden in het klassieke Newtoniaanse domein, hard objectief wetenschappelijk realisme dus. De Heisenberg onzekerheidsrelatie zegt dat er een fundamentele ondergrens is aan de nauwkeurigheid waarmee de positie en de snelheid van deeltjes gemeten kunnen worden. Volgens de Finnen zijn de deeltjes in een experiment wel permanent objectief aanwezig maar worden gestuurd door statistische fluctuaties in ruimte-tijd die het onmogelijk maken om een meting te doen van snelheid en positie met een nauwkeurigheid die groter is dan Heisenberg toestaat. Eigenlijk is hun aanpak een uitstekend uitgewerkt voorbeeld van een uitwerking van de ensemble theorie in de kwantumfysica die alleen wil kijken naar het statistische gedrag van grotere ensembles en het individuele deeltjesgedrag zelf liever buiten beschouwing laat. En daar zit het probleem nu net. Ik wil daar juist wel naar kijken.
Als we de Bell experimenten en de uitgestelde keus experimenten niet hadden gehad, dan had ik niet zo gauw goede tegenargumenten gevonden. Daarom nog even de betekenis daarvan hier uiteengezet. Alle Bell experimenten hebben met steeds toenemende betrouwbaarheid bevestigd dat twee (of meer) deeltjes, met een gemeenschappelijke historie, zodanig met elkaar verbonden (verstrengeld) zijn dat een meting aan het ene deeltje ogenblikkelijk maakt dat het andere deeltje de complementaire eigenschap moet vertonen, terwijl ze voorafgaande aan de meting die eigenschap nog niet hadden. Als je nu aanneemt dat die deeltjes permanent en objectief bestaan kun je niet anders dan aannemen dat de twee deeltjes met elkaar communiceerden dat ze gemeten zijn, sneller dan het licht, en dan ‘besluiten’ om die complementaire eigenschappen, die ze daarvoor nog niet hadden, te vertonen. Een veronderstelling die, wat mij betreft, ver buiten wat Ockham’s Scheermes aanbeveelt valt.
En dan hebben we ook nog (gelukkig) de uitgestelde keus experimenten. Die laten heel duidelijk zien dat het beeld van deeltjes die onderweg zijn van bron naar detector, en dus op hun weg bestaan, niet kan kloppen, tenzij je nogal vergezochte aannames doet over deeltjes die in de toekomst kunnen zien, over verstrengelde fotonen die weten dat als de positie van het andere foton gemeten is, dat ze hun gedrag, interferentie vertonen of niet, met terugwerkende kracht in de tijd moeten aanpassen. Als u dat liever aanneemt dan het idee dat het uiteindelijk de bewuste waarnemer is die op het moment dat hij de uitslag bekijkt deze ook – en dan pas – als echt gebeurd vastlegt, dan bent u daar vrij in natuurlijk. Maar mijn idee is het dat het die bewuste waarnemer is die hier beslist niet uit weg te denken valt.
Een experimentele test van non-lokaal realisme
Tenslotte wil ik hier nog het resultaat aan toevoegen van een experiment uitgevoerd aan de Universiteit van Wenen in 2007 en dat naar mijn mening weinig aandacht heeft gekregen. Bij dit experiment is eigenlijk de aanname dat de waarneming de objectieve werkelijkheid niet beïnvloedt getest. Ik bedoel hier niet mee dat elke meting altijd het gemetene beïnvloedt, dat was in de klassieke fysica al bekend, maar dat de waarneming iets doet met de aard van het waargenome al raakt die dat waargenomene niet fysiek. Een niet-lokale invloed dus.
In dit experiment is een complete klasse van belangrijke non-lokale verborgen variabele hypotheses gefalsifiëerd. Deze theoriën veronderstellen realisme. Permanent objectief bestaande materie. Zo stellen ze mechanismes voor die de verstrengeling van fotonen bij Bell type experimenten kunnen verklaren met effecten waarbij ze hun polarisatie al die tijd al hadden en niet pas verkrijgen op het moment van meting.
De conclusie uit dit experiment is dat we de uitslag van een Bell type experiment en haar betekenis voor wat werkelijk is uiterst serieus moeten nemen en niet meer stiekem kunnen hopen dat de wetenschap het beeld van objectief permanente materie nog kan repareren.
Ir. Paul J. van Leeuwen MSc studeerde af in de technische natuurkunde in 1974 aan de TU Delft. Kwantumfysica was nog geen onderdeel van zijn curriculum toen. Hij behaalde tijdens zijn werk in de automatisering in 1993 een master of science in kennistechnologie bij het CIBIT verbonden aan de Utrechtse universiteit.
Veel later in zijn carrière ontdekte hij de kwantumfysica en haar connectie met informatie en bewustzijn. Na zijn pensionering startte hij postacademische cursussen in kwantumfysica, informatie en bewustzijn.
De inhoud van zijn cursussen is samengevat in zijn boek ‘Kwantumfysica, informatie en bewustzijn’. Dit boek is ook in het Engels gepubliceerd onder de titel: ‘Quantum Physics is NOT Weird’.